In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over een verzoek van verzoekster om vergoeding van haar proceskosten. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J.A. Pieters, had beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die als verweerder optrad en werd vertegenwoordigd door M. Fitters. Op 16 december 2022 had verweerder een besluit genomen, waardoor verzoekster haar beroep introk en een verzoek om proceskostenvergoeding indiende. De rechtbank overwoog dat, op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), de proceskosten van verzoekster door verweerder vergoed moesten worden. De rechtbank stelde de proceskosten vast op € 418,50, en bepaalde dat verweerder ook het griffierecht van € 184,- aan verzoekster moest betalen. De rechtbank oordeelde dat het beroep van verzoekster van licht gewicht was, aangezien het enkel ging om de vraag of de beslistermijn was overschreden. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Eversteijn, in aanwezigheid van griffier N. Dayerizadeh, en werd op 13 januari 2023 openbaar gemaakt.