ECLI:NL:RBDHA:2023:3362

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 januari 2023
Publicatiedatum
16 maart 2023
Zaaknummer
NL23.1222
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding na opheffing van maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 30 januari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de opheffing van een maatregel van bewaring. Eiser, van Marokkaanse nationaliteit, had op 3 december 2022 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser heeft tegen het voortduren van deze maatregel beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding. De maatregel van bewaring werd op 19 januari 2023 opgeheven, maar eiser handhaafde zijn beroep en vroeg om schadevergoeding voor de periode waarin de maatregel onrechtmatig zou zijn geweest.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring tot 19 december 2022 rechtmatig was, zoals eerder geoordeeld in een andere procedure. Eiser was van mening dat de maatregel vanaf 8 december 2022 onrechtmatig was, maar de rechtbank oordeelde dat er geen nieuwe feiten waren die een andere beoordeling rechtvaardigden. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris voldoende voortvarend had gehandeld en dat de schadevergoeding die was aangeboden door verweerder, € 3.100,- voor de onrechtmatige bewaring, terecht was.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van de schadevergoeding aan eiser, evenals de proceskosten van € 837,-. De uitspraak is openbaar gemaakt op 30 januari 2023 en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.1222
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V nummer] (gemachtigde: mr. M.A. Krikke),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Verweerder heeft op 3 december 2022 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft vervolgens een reactie ingediend.
Verweerder heeft op 19 januari 2023 de maatregel van bewaring opgeheven. Eiser heeft het beroep gehandhaafd en verzocht om schadevergoeding.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum 2] 1987.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 21 december 2022 (in de zaak NL22.24743) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, te weten 19 december 2022, rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4. Eiser is het niet eens met het aanbod van verweerder om schadevergoeding toe te kennen vanaf 19 december 2022 tot 19 januari 2023 voor 31 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) bewaring van 31 x € 100,- in een huis van bewaring zijnde in totaal een bedrag van € 3.100,- en om de proceskosten te vergoeden tot een bedrag van
€ 837,-. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gewerkt aan de verwijdering en dat de maatregel van bewaring vanaf 8 december 2022 onrechtmatig is.
5. Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat de maatregel van bewaring vanaf 19 december 2022, te weten het moment van sluiting van het onderzoek dat aan de uitspraak van 21 december 2022 ten grondslag ligt, onrechtmatig is.
6. De rechtbank overweegt als volgt. Het onderzoek in de hiervoor genoemde procedure die heeft geleid tot voornoemde uitspraak is – na heropening door de rechtbank - op 19 december 2022 gesloten en de rechtbank heeft geoordeeld dat de bewaring rechtmatig was. Uit de stukken blijkt dat eiser tegen die uitspraak hoger beroep heeft ingesteld. Door eiser zijn thans geen feiten en omstandigheden aangevoerd die niet redelijkerwijs bij hem bekend hadden kunnen zijn vóór het sluiten van het onderzoek in de hiervoor genoemde procedure. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om af te wijken van de onder 3. genoemde beoordelingsperiode.
Uit de voortgangsgegevens in de onderhavige procedure blijkt verder dat verweerder op 4 januari 2023 een vertrekgesprek heeft gevoerd met eiser. Uit het verslag van dat gesprek blijkt dat eiser niet wil terugkeren naar Marokko. Op eiser rust de plicht om zijn actieve en volledige medewerking te verlenen aan het verkrijgen van concrete en verifieerbare gegevens, waaronder documenten, die nodig zijn om de beoogde uitzetting te bewerkstelligen en dat hij ook zelf de nodige, controleerbare inspanningen verricht om dergelijke gegevens te verkrijgen. Niet gebleken is dat eiser invulling heeft gegeven aan die medewerkingsplicht. In hetgeen eiser nu heeft aangevoerd ziet de rechtbank, mede gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, geen aanleiding om aan eiser een hogere schadevergoeding toe te kennen.
7. Het beroep is gegrond. De rechtbank stelt vast dat een schadevergoeding aan eiser moet worden toegekend gelijk aan het bedrag dat verweerder hem heeft aangeboden zoals hiervoor vermeld onder 4.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op een bedrag van € 837,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift) met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 3.100,- te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 837,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van
N. Dayerizadeh, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
30 januari 2023

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.