ECLI:NL:RBDHA:2023:3282

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 maart 2023
Publicatiedatum
15 maart 2023
Zaaknummer
NL23.3788
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheid onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 maart 2023 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, een Syrische nationaliteit hebbende persoon, zijn asielaanvraag in Nederland had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de stelling dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, omdat de eiser eerder in Duitsland een verzoek om internationale bescherming had ingediend. De rechtbank heeft op verzoek van partijen uitspraak gedaan zonder zitting, conform artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht.

De eiser heeft aangevoerd dat hij nooit asiel heeft aangevraagd in Duitsland en dat hij er belang bij heeft om in Nederland te blijven, onder andere vanwege gezinshereniging met zijn vrouw en kinderen. De rechtbank oordeelt dat het aan de eiser is om aannemelijk te maken dat Duitsland niet aan zijn verdragsverplichtingen voldoet. De rechtbank stelt vast dat de informatie uit Eurodac, waaruit blijkt dat de eiser eerder in Duitsland een asielverzoek heeft ingediend, door de verweerder in redelijkheid kan worden vertrouwd. De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere individuele omstandigheden zijn die maken dat de overdracht aan Duitsland onevenredige hardheid zou opleveren.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond en ziet zij geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en de eiser is geïnformeerd over de mogelijkheid om in verzet te gaan tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.3788

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R. Bom),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N. Hamzaoui)

Procesverloop

Bij besluit van 7 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Op verzoek van partijen doet de rechtbank op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Syrische nationaliteit te hebben. Eiser heeft op 3 oktober 2022 in Nederland asiel aangevraagd.
2. Verweerder heeft eisers asielaanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw. [1] Volgens verweerder zijn de autoriteiten van Duitsland verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvraag, omdat eiser al eerder in Duitsland een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Verweerder heeft een verzoek om terugname gedaan op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening. [2] Op 25 oktober 2022 hebben de Duitse autoriteiten dit verzoek geaccepteerd.
3. Eiser kan zich daarmee niet verenigen en voert aan dat het opmerkelijk is dat Duitsland het claimverzoek heeft geaccepteerd omdat hij nooit asiel heeft aangevraagd in Duitsland. Eiser stelt verder dat hij er belang bij heeft om in Nederland te blijven omdat hij in Duitsland geen gezinshereniging kan aanvragen met zijn vrouw en kinderen. Tot slot verblijven eisers zus en zwager in Nederland en hij heeft een intensieve band met hen in de zin van artikel 8 van het EVRM. Eiser doet daarom een beroep op artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat Duitsland verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. Verweerder mag in beginsel uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Duitsland en dat het zijn verdragsverplichtingen nakomt. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet zo is.
5. Het persoonlijk relaas van eiser biedt evenwel geen aanknopingspunten voor het oordeel dat Duitsland ten aanzien van eiser niet aan zijn verdragsverplichtingen voldoet. Uit vaste rechtspraak volgt dat verweerder in beginsel mag afgaan op de juistheid van de informatie uit Eurodac zodat verweerder op grond daarvan mag aannemen dat eiser eerder in Duitsland een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Bovendien hebben de Duitse autoriteiten middels het claimakkoord gegarandeerd dat zij het verzoek van eiser om internationale bescherming in behandeling zullen nemen.
6. Verweerder heeft zich voorts in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er geen aanleiding is om de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich te trekken. De beroepsgrond van eiser dat hij in Duitsland geen gezinshereniging kan aanvragen met zijn vrouw en kinderen, heeft hij niet onderbouwd en kan reeds daarom niet slagen. Verder heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat de omstandigheid dat eisers zus en zwager in Nederland verblijven geen bijzondere individuele omstandigheid is die maakt dat de overdracht aan Duitsland van onevenredige hardheid getuigt. Daarnaast heeft eiser niet met documenten onderbouwd waarom het van groot belang is dat eiser in Nederland verblijft voor de behandeling van zijn asielaanvraag. Dat eiser, diens zus en zwager intensief contact met elkaar hebben geldt over het algemeen ten aanzien van families. In dat verband heeft verweerder in redelijkheid ook van belang kunnen achten dat de Dublinverordening niet bedoeld is om gezinshereniging te realiseren.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.