ECLI:NL:RBDHA:2023:3281

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 maart 2023
Publicatiedatum
15 maart 2023
Zaaknummer
NL23.3169
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheidskwesties onder de Dublinverordening met betrekking tot Bulgarije

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 maart 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Syrische nationaliteit hebbende persoon, zijn asielaanvraag in Nederland had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de stelling dat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, aangezien de eiser eerder in Bulgarije een verzoek om internationale bescherming had ingediend. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 8 maart 2023, waarbij de eiser werd bijgestaan door een waarnemer van zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank overweegt dat, hoewel er in Bulgarije sprake is van systematische pushbacks, het uitgangspunt is dat Bulgarije zijn verdragsverplichtingen nakomt op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De eiser heeft niet voldoende bewijs geleverd dat hij als Dublinterugkeerder een reëel risico loopt om door middel van een pushback naar een derde land te worden gestuurd zonder dat hij een asielprocedure heeft kunnen doorlopen. De rechtbank concludeert dat de eiser niet in staat is geweest om concrete aanknopingspunten te leveren die zijn stelling onderbouwen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.3169

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. P.H. Hillen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N. Hamzaoui).

Procesverloop

Bij besluit van 31 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 8 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. M.R.F. Berte als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Fayez. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Syrische nationaliteit te hebben. Eiser heeft op 1 augustus 2022 asiel aangevraagd in Nederland.
2. Verweerder heeft eisers asielaanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw. [1] Volgens verweerder zijn de autoriteiten van Bulgarije verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvraag, omdat eiser al eerder in Bulgarije een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Verweerder heeft een verzoek om terugname gedaan op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening. [2] Op 15 september 2022 hebben de Bulgaarse autoriteiten dit verzoek geaccepteerd.
3. Eiser voert daartegen aan dat ten aanzien van Bulgarije niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan omdat in Bulgarije systematisch pushbacks plaatsvinden. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst eiser naar verschillende uitspraken. [3] Verder verwijst eiser naar een uitspraak van de Afdeling [4] van 7 oktober 2022 [5] waarbij de Afdeling volgens eiser heeft geoordeeld dat zittingsplaats Utrecht terecht had beslist dat verweerder nader onderzoek had moeten verrichten naar het risico op pushbacks voor Dublinclaimanten in Bulgarije. Ter zitting heeft eiser zijn verzoek om aanhouding in afwachting van de antwoorden van het Hof van Justitie [6] op de prejudiciële vragen die deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, in de verwijzingsuitspraak van 15 juni 2022 [7] heeft gesteld, ingetrokken.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet is in geschil dat Bulgarije in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers verzoek om internationale bescherming. Met de aanvaarding van het terugnameverzoek hebben de Bulgaarse autoriteiten toegezegd dat zij de asielaanvraag van eiser zullen behandelen met inachtneming van de Europese asielrichtlijnen. Het uitgangspunt is dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan uit mag gaan dat Bulgarije zijn verdragsverplichtingen nakomt, het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval anders is.
5. Evenmin is in geschil dat er in Bulgarije sprake is van pushbacks en dit wordt in zijn algemeenheid aangemerkt als een fundamentele systeemfout in de asielprocedure die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt. [8] In geschil is of deze fundamentele systeemfout ook relevant is voor de overdracht van Dublinterugkeerders naar Bulgarije.
6. Eiser is er niet in geslaagd om concrete aanknopingspunten te leveren op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat hij als Dublinterugkeerder ook het reële risico loopt om door middel van een pushback vanuit Bulgarije te worden doorgestuurd naar een derde land, zonder dat hij een verzoek om internationale bescherming heeft kunnen doen en een asielprocedure heeft kunnen doorlopen. Uit de door eiser overgelegde stukken blijkt namelijk geen specifieke informatie over de situatie van Dublinterugkeerders die te maken hebben gekregen met pushbacks in Bulgarije. Het enkele gegeven dat pushbacks ook plaatsvinden bij vreemdelingen die zich op afstand van de grens op het grondgebied van Bulgarije bevinden maakt dat niet anders. Uit het claimakkoord volgt dat sprake is van een expliciet akkoord op basis van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening. In dat geval, zo blijkt uit pagina 39 van het AIDA rapport [9] , wordt de Dublinclaimant overgebracht naar een opvangvoorziening. Gelet op de bewijslastverdeling tussen partijen is er geen aanleiding voor de conclusie dat verweerder hier nader onderzoek dient te doen. De rechtbank volgt hiermee niet de door eiser overgelegde uitspraken van enkele andere zittingsplaatsen.
7. Het beroep van eiser op de uitspraak van de Afdeling van 7 oktober 2022 leidt ook niet tot een ander oordeel. Deze uitspraak omvat immers geen inhoudelijk oordeel over de situatie van Dublinterugkeerders in Bulgarije. Verweerder is gelet daarop ten aanzien van eiser niet gehouden nader onderzoek te doen bij de Bulgaarse autoriteiten.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam van 24 januari 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:223, zittingsplaats Utrecht van 13 juni 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:2268, zittingsplaats Arnhem van 2 maart 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:2454.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.Het Hof van Justitie van de Europese Unie.
8.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1042.
9.AIDA Country Report: Bulgaria update 2021.