ECLI:NL:RBDHA:2023:3241

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 maart 2023
Publicatiedatum
14 maart 2023
Zaaknummer
C/09/635722 / FA RK 22-6363 en C/09/635758 / FA RK 22-6391
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgbeslissing deskundigenonderzoek voor contra-expertise in zaken betreffende minderjarigen

Op 13 maart 2023 heeft de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in een zaak die betrekking heeft op de minderjarigen [minderjarige01] en [minderjarige02]. Deze beschikking volgt op eerdere verzoeken van de Raad voor de Kinderbescherming tot beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder, welke verzoeken op 4 januari 2023 waren aangehouden in afwachting van deskundigenonderzoek. De rechtbank heeft kennisgenomen van aanvullende onderzoeksvragen die zijn voorgesteld door de Raad en de gecertificeerde instelling, William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering. De rechtbank heeft besloten om de voorgestelde deskundigen te benoemen voor het uitvoeren van het onderzoek, waarbij de moeder en haar advocaat hebben ingestemd met deze voorstellen. De rechtbank heeft de gecertificeerde instelling verzocht om de deskundigen te benaderen en hen te vragen om de (deel)onderzoeksopdracht te aanvaarden en de kosten te begroten. De rechtbank heeft ook benadrukt dat de onderzoeksresultaten door de deskundigen aan de rechtbank moeten worden overgelegd voor verdere beslissingen in deze zaken. De beschikking bevat ook specifieke vragen die de deskundigen moeten beantwoorden met betrekking tot de ontwikkeling en opvoeding van de minderjarigen, evenals de thuissituatie van de moeder. De beschikking is ondertekend door kinderrechter mr. O.F. Bouwman, in tegenwoordigheid van griffier mr. S.T. Viezee.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/635722 / FA RK 22-6363 en C/09/635758 / FA RK 22-6391
Datum uitspraak: 13 maart 2023

Beschikking van de enkelvoudige kamer

Deskundigenonderzoek voor contra-expertise

in de zaken naar aanleiding van de op 23 september 2022 ingekomen verzoeken van:

de Raad voor de Kinderbescherming, regio Haaglanden,hierna te noemen: de Raad,

betreffende de minderjarigen:
  • [minderjarige01], geboren op [geboortedatum01] 2019 te [geboorteplaats01] ,
    hierna te noemen: [minderjarige01] ;
  • [minderjarige02], geboren op [geboortedatum02] 2020 te [geboorteplaats02] ,
    hierna te noemen: [minderjarige02] ,
waarin de rechtbank als belanghebbenden heeft aangemerkt:

[de vrouw01] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats01] ,
bijgestaan door advocaat mr. F. Pool te Rotterdam,

[naam01] en [naam02] ,hierna te noemen: de gezinshuisouders,wonende op een bij de rechtbank bekend adres,

William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

Het procesverloop

Bij beschikking van 4 januari 2023 zijn de verzoeken van de Raad tot beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder aangehouden voor de duur van zes maanden (pro formadatum 4 juli 2023) in afwachting van een onderzoek van een deskundige. Daarbij is aan de belanghebbenden verzocht om vóór 1 maart 2023 schriftelijk te reageren op de onderzoeksvragen en met een (bij voorkeur gezamenlijk) voorstel te komen voor de te benoemen deskundige.
Voor een overzicht van het procesverloop tot 4 januari 2023 en de feiten in deze zaak wordt verwezen naar voornoemde beschikking.
De rechtbank heeft nu kennisgenomen van:
  • de brief van de Raad, ingekomen op 10 februari 2023;
  • de brief van de gecertificeerde instelling, ingekomen op 27 februari 2023.
Beoordeling
Bij brief van 10 februari 2023 heeft de Raad enkele suggesties gedaan in aanvulling op de onderzoeksvragen in de beschikking van 4 januari 2023.
Bij brief van 23 februari 2023, door de rechtbank ontvangen op 27 februari 2023, heeft de gecertificeerde instelling eveneens aanvullende onderzoeksvragen voorgesteld. Deze vragen komen naar het oordeel van de rechtbank overeen met de suggesties van de Raad. Daarnaast heeft de gecertificeerde instelling een voorstel gedaan voor de te benoemen deskundigen alsmede voor welke vragen deze deskundigen dienen te beantwoorden. De gecertificeerde instelling stelt voor dat MEE het psychodiagnostische onderzoek naar de moeder verricht, dat William Schrikker Gezinsvormen (hierna: WSGV) of Horizon het perspectiefonderzoek verricht en dat daarnaast de gedragswetenschappers van WSGV/Vigere informatie geven over de ontwikkeling, het functioneren en de opvoedbehoeften van [minderjarige01] en [minderjarige02] .
Uit de brief van de gecertificeerde instelling volgt dat de moeder en haar advocaat akkoord zijn met de voorstellen van de gecertificeerde instelling.
Met inachtneming van de inbreng van partijen overweegt de rechtbank dat na te noemen vragen in voldoende mate recht doen aan hetgeen de rechtbank in deze zaken beantwoord wenst te zien.
Hoe kan de persoonlijkheid, het verstandelijk vermogen en het functioneren van de moeder worden beschreven?
Hoe kunnen de ontwikkeling, het functioneren en de daaruit voortvloeiende opvoedingsbehoeften van [minderjarige02] en [minderjarige01] worden beschreven?
Zijn er (contra-)indicaties voor verzorging en opvoeding in de thuissituatie, gelet op de opvoedingsbehoeften van de kinderen en eventuele psychische en/of psychiatrische problematiek bij de moeder?
In hoeverre is terugplaatsing (op korte of lange termijn) in het belang van [minderjarige01] en [minderjarige02] , mede bezien vanuit de voor hen aanvaardbare termijn om onzekerheid te verdragen over hun toekomstperspectief?
Is hulpverlening aangewezen voor [minderjarige01] , [minderjarige02] en/of de moeder om terugplaatsing naar huis te verwezenlijken? Zo ja, welke?
In hoeverre komen er uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet aan de orde zijn gekomen in de onderzoeksvragen, maar wel van belang zijn met betrekking tot de ontwikkeling en opvoeding van de kinderen en/of bij eventueel te nemen beslissingen?
De rechtbank sluit voorts aan bij het voorstel van de gecertificeerde instelling, waarmee de moeder instemt, voor de uitvoering van het onderzoek. Dit betekent dat -bij aanvaarding van de opdracht- het onderzoek naar vraag 1 zal worden uitgevoerd middels een psychodiagnostisch onderzoek door MEE, het onderzoek naar vraag 2 zal worden uitgevoerd door het opvragen van informatie bij de gedragswetenschappers van WSGV/Vigere en het onderzoek naar vragen 3 tot en met 5 zal worden uitgevoerd door WSGV of Horizon (afhankelijk van de mogelijkheid tot snelle start van het onderzoek). Aan alle betrokken deskundigen zal voorts onderzoeksvraag 6 worden voorgelegd.
De rechtbank zal de gecertificeerde instelling vragen om zo snel mogelijk bij de voorgedragen instanties na te gaan of zij bereid zijn de (deel)onderzoeksopdracht te aanvaarden en hen verzoeken om -zo nodig- de kosten van het onderzoek te begroten en de rechtbank hierover uiterlijk 1 april 2023 te berichten.
Indien door de deskundigen kosten worden gemaakt dan zullen deze kosten te zijner tijd ten laste van het Rijk worden gebracht, zoals bepaald in artikel 810a, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
De rechtbank laat aan de deskundigen de inrichting van het onderzoek over, met dien verstande dat de ‘leidraad deskundige in civiele zaken’ in acht wordt genomen, zoals gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
De rechtbank hecht er verder aan op te merken dat de moeder bereid wordt geacht:
  • in te stemmen met de voorgedragen deskundigen;
  • aan het onderzoek door de deskundigen mee te werken;
  • ermee in te stemmen dat de onderzoeksresultaten door de deskundigen aan de rechtbank worden overgelegd en gebruikt worden voor de verdere beslissing in deze zaken.
Gelet op het voorgaande zal nu als volgt worden beslist.

Beslissing

De rechtbank:
verzoekt de gecertificeerde instelling om de deskundigen te benaderen voor het verrichten van een onderzoek ter beantwoording van de in deze beschikking vermelde vragen en -zo nodig- een begroting te verstrekken, zulks zo snel mogelijk of
uiterlijk vóór 1 april 2022;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is op 13 maart 2023 gegeven door mr. O.F. Bouwman, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.T. Viezee als griffier.
Voor zover in deze beschikking eindbeslissingen staan, kan hoger beroep tegen deze beschikking worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.