ECLI:NL:RBDHA:2023:320

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 januari 2023
Publicatiedatum
17 januari 2023
Zaaknummer
21/4473
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot niet-in behandeling name van aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De eiser had op 30 december 2020 een bijstandsuitkering aangevraagd op grond van de Participatiewet (Pw). Het college heeft deze aanvraag op 1 februari 2021 buiten behandeling gesteld, omdat de eiser niet voldoende informatie had verstrekt. In het bestreden besluit van 31 mei 2021 verklaarde het college het bezwaar van de eiser ongegrond. De eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft op 15 december 2022 de zaak behandeld. De kern van het geschil was of het college redelijkerwijs kon besluiten de aanvraag van de eiser niet in behandeling te nemen. De rechtbank overweegt dat een aanvrager verantwoordelijk is voor het aanleveren van voldoende gegevens voor de beoordeling van de aanvraag. In dit geval had de eiser niet alle gevraagde bankafschriften overgelegd, wat het college niet in staat stelde om de financiële situatie van de eiser te beoordelen. De rechtbank concludeert dat het college terecht heeft besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat de eiser niet heeft aangetoond dat hij niet in staat was om de ontbrekende informatie te verstrekken.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/4473

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 januari 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. T. Ertekin),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. E.H. Buizert).

Procesverloop

In het besluit van 1 februari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gesteld.
In het besluit van 31 mei 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 15 december 2022 op zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. De kern van het geschil ziet op de vraag of verweerder redelijkerwijs heeft kunnen besluiten eisers aanvraag om bijstand op grond van de Pw niet in behandeling te nemen.
2. De rechtbank overweegt als volgt.
3. Een aanvrager is verantwoordelijk voor het overleggen van voldoende gegevens en bescheiden (hierna tezamen: informatie) voor de beoordeling van een aanvraag. Als onvoldoende informatie wordt overgelegd, kan het bestuursorgaan besluiten een aanvraag niet in behandeling te nemen. Wel moet het bestuursorgaan de aanvrager eerst in de gelegenheid stellen binnen een bepaalde termijn alsnog de informatie te verstrekken. Pas als de aanvrager binnen die termijn de gevraagde informatie niet aanlevert, is het bestuursorgaan bevoegd om de aanvraag niet in behandeling te nemen. [1] Bij het aanvragen van bijstand op grond van de Pw geldt in het bijzonder dat het voor een bestuursorgaan noodzakelijk is om inzicht te krijgen in de financiële situatie van de aanvrager om te kunnen beoordelen of hij recht heeft op bijstand, bijvoorbeeld door het inzien van bankafschriften.
4. Eiser heeft op 30 december 2020 een bijstandsuitkering op grond van de Pw aangevraagd. In de brief van 5 januari 2021 heeft verweerder toegelicht dat hij meer informatie van eiser nodig heeft om zijn aanvraag te behandelen, waaronder alle bankafschriften van betaal- en spaarrekeningen in de periode van 1 januari 2020 tot en met
5 januari 2021. Eiser heeft hiervoor twee weken de tijd gekregen. Binnen die hersteltermijn heeft eiser weliswaar bankafschriften overgelegd, maar niet van de gehele periode. Van drie periodes heeft eiser geen bankafschriften overgelegd, namelijk van 1 tot en met 8 januari 2020, van 9 juni tot en met 7 september 2020, en van 8 december 2020 tot en met 5 januari 2021. Eiser heeft noch in het beroepschrift noch tijdens de zitting uitgelegd waarom de bankafschriften van deze periodes ontbreken. Ook heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat hij niet in staat was om die informatie binnen de hersteltermijn aan te leveren. Onder deze omstandigheden had verweerder onvoldoende inzicht in de financiële situatie van eiser. Daarom was verweerder bevoegd de aanvraag niet in behandeling te nemen, en heeft hij hiertoe redelijkerwijs kunnen besluiten.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.E.F. Reijnders, rechter, in aanwezigheid van
mr.S.M. Kraan, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2023.
griffier
rechter
De griffier is verhinderd deze
uitspraak mede te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 4:5, eerste lid, van de Awb.