ECLI:NL:RBDHA:2023:3169

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 maart 2023
Publicatiedatum
14 maart 2023
Zaaknummer
NL23.4625
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. drs. D. Biever
  • mr. I.N. Powell
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening Dublin Duitsland

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 13 maart 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. Verzoeker, een Syrische nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. In dit geval was de overdracht van verzoeker aan de Duitse autoriteiten gepland op 14 maart 2023, wat de voorzieningenrechter noopte om zonder zitting uitspraak te doen. Verzoeker stelde dat de loopbrief die hij bij zijn aanmelding in Ter Apel had ontvangen gelijkgesteld moest worden aan een formele asielaanvraag, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat deze loopbrief geen bewijs was van een verzoek om internationale bescherming.

De voorzieningenrechter concludeerde dat de indiening van een asielaanvraag via het juiste formulier de termijn van twee maanden voor de Dublinverordening in gang zet. Aangezien verzoeker zijn aanvraag pas op 5 september 2022 indiende, was het terugnameverzoek van Nederland aan Duitsland tijdig. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen feiten of omstandigheden waren die zich verzetten tegen de overdracht aan Duitsland. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er stond geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.4625

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker], verzoeker

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. F.W. Verbaas),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Bij besluit van 9 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Op grond van artikel 8:83, vierde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter ook in geval van een niet-kennelijke afdoening uitspraak doen zonder een zitting te houden wanneer onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad. Gelet op het feit dat de voorgenomen overdracht van verzoeker op zeer korte termijn gepland staat, maakt de voorzieningenrechter van deze bevoegdheid gebruik.
3. Verzoeker heeft de Syrische nationaliteit. Hij heeft zich op 13 juli 2022 in Ter Apel gemeld en heeft op deze datum een zogeheten ‘loopbrief’ ontvangen. Op 5 september 2022 is verzoeker in de gelegenheid gesteld een asielaanvraag in te dienen en zijn vingerafdrukken van hem afgenomen.
4. Uit Eurodac is gebleken dat verzoeker op 9 juli 2022 in Duitsland een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Nederland heeft de autoriteiten van Duitsland op 27 oktober 2022 verzocht om verzoeker terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening. Op 31 oktober 2022 zijn de autoriteiten van Duitsland hiermee akkoord gegaan. Op 14 maart 2023 is de feitelijke overdracht van verzoeker aan de Duitse autoriteiten gepland.
5. Verzoeker doet een beroep op het arrest Mengesteab [1] en stelt dat de loopbrief die hij bij de aanmelding in Ter Apel heeft ontvangen, gelijk te stellen is aan een proces-verbaal, als bedoeld in dat arrest. Hieruit volgt volgens verzoeker dat hij al op 13 juli 2022 een formeel asielaanvraag heeft ingediend. Dit betekent dat de periode van twee maanden waarbinnen verweerder een claim bij de Duitse autoriteiten op grond van de Dublinverordening kan indienen, op 13 juli 2022 begint en op 14 september 2022 afloopt. Het claimverzoek van verweerder is van 27 oktober 2022 en is dus te laat. Verweerder mag verzoeker daarom niet aan Duitsland overdragen, maar dient de asielaanvraag in behandeling te nemen.
6. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
Oordeel van de voorzieningenrechter
7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de loopbrief geen door een overheidsinstantie opgesteld document is dat als bewijs geldt dat verzoeker om internationale bescherming heeft verzocht. Het document is een administratieve registratie van verzoeker bij het aanmeldcentrum. Dit maakt het nog geen document zoals bedoeld in artikel 20, tweede lid, van de Dublinverordening, anders dan het formulier model M35-H. Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat de loopbrief naar aard en functie zonder meer gelijkgesteld moet worden aan het door de Duitse autoriteiten gebruikte document dat in de zaak Mengesteab is beoordeeld door het Hof van Justitie van de EU.
8. Uit de vigerende jurisprudentie [2] van de hoogste bestuursrechter in vreemdelingenzaken volgt dat de indiening van een verzoek om internationale bescherming door middel van het daartoe geëigende formulier [3] , de handeling is die de in de Dublinverordening vervatte termijn van twee maanden doet aanvangen. In hetgeen verzoeker naar voren heeft gebracht ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat in dit specifieke geval niet van de voornoemde jurisprudentie kan worden uitgegaan. Het tijdsverloop van 54 dagen tussen de aanmelding en het indienen van de asielaanvraag is niet dusdanig dat daarmee afbreuk wordt gedaan aan het uitgangspunt van de Dublinverordening, dat zo snel mogelijk moet worden vastgesteld welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek. Hierbij heeft verweerder ten slotte mogen wijzen op het feit dat dat sprake is geweest van een verhoogde instroom van asielaanvragen en een capaciteitsprobleem bij de verwerking daarvan.
9. Het terugnameverzoek is ten aanzien van verzoeker gedaan binnen de voornoemde termijn van twee maanden gerekend vanaf de indiening van het verzoek en is dus tijdig ingediend. Gelet op het moment van indiening van het verzoek zijn ook de vingerafdrukken tijdig afgenomen.
10. Verzoeker heeft verder geen feiten of omstandigheden aangedragen die zich verzetten tegen de overdracht aan Duitsland.
11. Gezien het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het beroep geen kans van slagen heeft en dat het verzoek om een voorlopige voorziening daarom dient te worden afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. D. Biever, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. I.N. Powell, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 26 juli 2017, ECLI:EU:C:2017:587.
2.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1833) en van 16 februari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:446).
3.Het bovengenoemde formulier model M35-H.