ECLI:NL:RBDHA:2023:3156

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 maart 2023
Publicatiedatum
14 maart 2023
Zaaknummer
NL23.5538 en NL23.5597
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen bewaringsmaatregel, terugkeerbesluit en inreisverbod

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 maart 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een bewaringsmaatregel, een terugkeerbesluit en een inreisverbod. Eiser, vertegenwoordigd door mr. N.A.P. Heesterbeek, heeft beroep ingesteld tegen de besluiten van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat het terugkeerbesluit van 6 januari 2023 niet is ingetrokken, ondanks een mondelinge mededeling van verweerder. Het terugkeerbesluit van 25 januari 2023 wordt gezien als een wijziging van het eerdere besluit, wat betekent dat het geldig is. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard, omdat de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende gemotiveerd zijn en er geen bijzondere omstandigheden zijn die een korter inreisverbod rechtvaardigen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig is, ondanks een fout in de personalia van eiser. De rechtbank heeft de verzoeken om schadevergoeding afgewezen en geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.5597 en NL23.5538
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. N.A.P. Heesterbeek), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: S. Faddach).

Procesverloop

Bij besluit van 6 januari 2023 heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd met een vertrektermijn van vier weken.
Bij besluit van 25 januari 2023 heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd met een vertrektermijn van nul dagen.
Bij besluit van 15 februari 2023 heeft verweerder aan eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Bij besluit van 15 februari 2023 heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Eiser heeft op 22 februari 2023 beroep ingesteld tegen het besluit waarbij hem de maatregel van bewaring is opgelegd. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding. Dit is de zaak met nummer NL23.5538. Het beroep is tevens gericht tegen het inreisverbod en het terugkeerbesluit. Dit is de zaak met nummer NL23.5597.
De rechtbank heeft de beroepen op 6 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M.K. Abashidze. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Ten aanzien van het terugkeerbesluit
1. De rechtbank zal eerst een duiding geven aan de terugkeerbesluiten van
6 januari 2023 en van 25 januari 2023. Op 6 januari 2023 heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd met een vertrektermijn van 28 dagen. Op 25 januari 2023, dus nog binnen de vertrektermijn die eiser aanvankelijk was vergund, heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd met een vertrektermijn van nul dagen. Uit het
terugkeerbesluit van 25 januari 2023 is niet op te maken hoe dit zich verhoudt tot het terugkeerbesluit van 6 januari 2023. Ook is niet duidelijk welk gevolg het terugkeerbesluit van 25 januari 2023 heeft voor de “status” van het terugkeerbesluit van 6 januari 2023. Pas tijdens het gehoor voorafgaande aan het opleggen van de maatregel van bewaring op
15 februari 2023 heeft verweerder aan eiser mondeling meegedeeld dat het terugkeerbesluit van 6 januari 2023 is ingetrokken. Deze mededeling is evenwel niet geformaliseerd in een schriftelijk besluit en kan daarom niet als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden aangemerkt. Anders dan verweerder stelt, leidt één en ander tot het oordeel dat het terugkeerbesluit van 6 januari 2023 niet is ingetrokken. De rechtbank kan het terugkeerbesluit van 25 januari 2023 niet anders opvatten dan een wijziging van het terugkeerbesluit van 6 januari 2023 daar waar het gaat om de vertrektermijn.
2. De rechtbank beoordeelt nu hoe het beroep van eiser tegen “het terugkeerbesluit” moet worden begrepen. In zijn pro forma beroepschrift van 22 februari 2023 heeft eiser vermeld dat zijn beroep tevens gericht is tegen “het inreisverbod met terugkeerbesluit”. Eiser heeft niet gespecificeerd tegen welk terugkeerbesluit hij opkomt: tegen dat van
6 januari 2023, tegen dat van 25 januari 2023 of tegen allebei. De rechtbank stelt vast dat het beroep is ingediend ná het terugkeerbesluit van 25 januari 2023, waarbij het terugkeerbesluit van 6 januari 2023 is gewijzigd. De rechtbank stelt tevens vast dat het beroep is ingediend ná het verstrijken van de termijn waarbinnen een rechtsmiddel kon worden aangewend tegen het terugkeerbesluit van 6 januari 2023. Als gevolg hiervan doen de situaties als bedoeld in artikel 6:19, eerste en tweede lid, van de Awb zich niet voor. Er kan daarom alleen maar sprake zijn van een beroep tegen het terugkeerbesluit van
25 januari 2023. Dit beroep doet geen beroep van rechtswege tegen het terugkeerbesluit van 6 januari 2023 ontstaan1.
3. Eiser stelt dat het terugkeerbesluit van 25 januari 2023 ongeldig is, omdat volgens hem het terugkeerbesluit van 6 januari 2023 niet is ingetrokken. Onder 1. heeft de rechtbank geoordeeld dat het terugkeerbesluit van 6 januari 2023 niet is ingetrokken en dat het terugkeerbesluit van 25 januari 2023 een wijziging van het terugkeerbesluit van
6 januari 2023 is. Het terugkeerbesluit van 25 januari 2023 is dus een geldig besluit. De beroepsgrond faalt.
1. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1755, r.o. 3.4.
Ten aanzien van het inreisverbod
4. Eiser voert aan dat het inreisverbod van 15 februari 2023 van een kortere duur moet zijn dan twee jaar.
5. Deze beroepsgrond slaagt niet. Op het moment dat het bestreden besluit werd genomen, gaf het handelen van eiser geen concreet aanknopingspunt om aan te nemen dat hij voornemens was om Nederland zelfstandig te verlaten. Verweerder heeft aldus deugdelijk gemotiveerd waarom eiser Nederland onmiddellijk diende te verlaten. Hieruit vloeit voort dat verweerder gehouden is geweest om tegen eiser een inreisverbod uit te vaardigen.2 De duur van dit inreisverbod is twee jaar.3 Eiser heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die verweerder ertoe hadden moeten brengen om een kortere termijn op te leggen.4
Ten aanzien van de maatregel van bewaring
Onjuiste personalia?
6. Eiser betoogt dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is, omdat dit besluit daartoe niet zijn juiste personalia bevat. In dit besluit is de achternaam “ [achternaam] ” vermeld, terwijl eiser tijdig kenbaar heeft gemaakt dat hij “ [eiser] ” heet.
7. De rechtbank stelt het volgende vast. Ongeveer één uur vóór het uitreiken van het besluit waarbij hem de maatregel van bewaring is opgelegd, heeft verweerder aan eiser het inreisverbod uitgereikt. In dit inreisverbod is de naam “ [eiser] ” vermeld met bijbehorend V-nummer [V-nummer] . Ook in het besluit tot oplegging van de maatregel van bewaring is ditzelfde V-nummer vermeld. Dat dit laatste besluit nog de door eiser eerder opgegeven valse achternaam “ [achternaam] ” bevat, is slordig te noemen. Het is voor eiser evenwel steeds volstrekt duidelijk geweest dat het besluit tot oplegging van de maatregel van bewaring betrekking had op hem. De enkele vermelding van de onjuiste achternaam “ [achternaam] ” leidt dan ook niet tot het oordeel dat dit besluit onrechtmatig is. De beroepsgrond faalt.
De gronden van de maatregel van bewaring
8. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging
daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en
nationaliteit;
2 Artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw.
3 Artikel 6.5a, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
4 paragraaf A4/2.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
9. De rechtbank is van oordeel dat de zware grond onder 3a feitelijk juist en voldoende gemotiveerd is. Eiser is Nederland ingereisd zonder geldig reisdocument. De stelling dat hem in dit verband geen verwijt kan worden gemaakt, kan niet afdoen aan de feitelijke situatie.
10. Met betrekking tot de zware gronden onder 3b en 3c verwijst de rechtbank naar hetgeen zij onder 1, 2 en 3 heeft overwogen. Uit deze overwegingen vloeit voort dat ook de zware gronden onder 3b en 3c feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn.
11. De zware gronden onder 3a, 3b en 3c zijn al voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Het geschilpunt over de overige gronden van de maatregel behoeven geen verdere bespreking. De beroepsgrond slaagt niet.
De voortvarendheid
12. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting na het vertrekgesprek van 20 februari 2023.
13. In de aanbiedingsbrief van 3 maart 2023 heeft verweerder toegelicht dat op
21 februari 2023 een verzoek is verzonden aan de Moldavische autoriteiten op grond van een terug- en overnameovereenkomst. Op 1 maart 2023 heeft verweerder hierop een akkoord ontvangen van de Moldavische autoriteiten. Op 2 maart 2023 is ten behoeve van eiser een vlucht aangevraagd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de uitzetting van eiser hiermee voldoende voortvarend ter hand genomen. De beroepsgrond slaagt niet.
Lichter middel
14. Eiser voert aan dat verweerder had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Dit omdat eiser op 20 februari 2023 heeft aangegeven dat hij wil meewerken aan terugkeer via de IOM.
15. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat in dit geval niet kon worden volstaan met het opleggen van een lichter middel. De gronden van de maatregel veronderstellen dat er een risico is dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken. Verder heeft te gelden dat eiser zich niet heeft gehouden aan de verplichting om zich op 18 januari 2023 te melden én dat hij geen gevolg heeft gegeven aan de onmiddellijke vertrektermijn op grond van het terugkeerbesluit van 25 januari 2023. Ook beschikt eiser over te weinig geld om zijn terugreis te bekostigen. Dit samenstel van omstandigheden maakt dat er geen garantie is dat eiser op eigen gelegenheid zal vertrekken uit Nederland. Daar komt overigens nog bij dat eiser inmiddels kenbaar heeft gemaakt dat hij niet langer wenst samen te werken met de IOM. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toets
16. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is, is de rechtbank niet van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusies
17. De beroepen tegen het terugkeerbesluit van 25 januari 2023, het inreisverbod van 15 februari 2023 en de maatregel van bewaring van 15 februari 2023 zijn ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
in zaak NL23.5597:
  • verklaart het beroep tegen het terugkeerbesluit van 25 januari 2023 ongegrond;
  • verklaart het beroep tegen het inreisverbod van 15 februari 2023 ongegrond.
in zaak NL23.5538:
  • verklaart het beroep tegen de maatregel van bewaring van 15 februari 2023 ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
09 maart 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen de uitspraak in de zaak NL23.5597 kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Tegen de uitspraak in de zaak NL23.5538 kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.