ECLI:NL:RBDHA:2023:314

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 januari 2023
Publicatiedatum
17 januari 2023
Zaaknummer
21/4676
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opleggen van een maatregel op basis van de Participatiewet wegens verwijtbaar niet gebruik maken van arbeidsinschakeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een bijstandsontvanger, en het college van burgemeester en wethouders van Gouda. Eiser had een maatregel opgelegd gekregen van 100% gedurende de maand januari 2021, omdat hij volgens verweerder geen gebruik had gemaakt van de aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling. Eiser heeft tegen deze maatregel beroep ingesteld, maar de rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 1 december 2020 was aangemeld bij een organisatie voor begeleiding naar betaald werk. Tijdens een intakegesprek op 7 december 2020 heeft de organisatie aangegeven dat eiser wegens zijn houding niet meer begeleid wilde worden. Eiser betwistte deze bewering, maar de rechtbank oordeelde dat de organisatie voldoende aannemelijk had gemaakt dat eiser verwijtbaar geen gebruik had gemaakt van de aangeboden voorziening.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de relevante bepalingen uit de Participatiewet besproken, waarin staat dat bijstandsontvangers verplicht zijn om gebruik te maken van door het college aangeboden voorzieningen. Aangezien eiser niet aan deze verplichting had voldaan, was het college gerechtigd om de maatregel op te leggen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de uitspraak openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/4676

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 januari 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.G.P. Glas),
en

het college van burgemeester en wethouders van Gouda, verweerder

(gemachtigde: L. de Wit).

Procesverloop

In het besluit van 4 januari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser een maatregel opgelegd van 100% gedurende een maand, als gevolg waarvan eiser over de maand januari 2021 geen uitkering ingevolge de Participatiewet (Pw) heeft ontvangen.
In het besluit van 9 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 12 december 2022 op zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. In deze uitspraak verwijst de rechtbank door middel van voetnoten naar de relevante wet- en regelgeving. De relevante bepalingen zijn afzonderlijk opgenomen in een bijlage die achter deze uitspraak zit.
2. Eiser ontving een bijstandsuitkering. Volgens verweerder heeft eiser zich tijdens de bijstandsperiode niet gehouden aan de verplichting om gebruik te maken van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling. Daarom heeft verweerder een maatregel opgelegd aan eiser, met als gevolg dat eiser over de maand januari 2021 geen uitkering heeft ontvangen. Volgens eiser heeft verweerder echter niet aannemelijk gemaakt dat eiser geen gebruik heeft gemaakt van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling, zodat verweerder niet gehouden was de maatregel op te leggen.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
4. Voor zover hier relevant is in de Pw bepaald dat iemand die bijstand ontvangt verplicht is om gebruik te maken van de door het college aangeboden voorzieningen, waaronder een voorziening gericht op arbeidsinschakeling. [1] Maakt hij daar geen gebruik van, dan verlaagt het college de bijstand met 100% voor de duur van één maand, tenzij elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. [2]
5. Verweerder heeft een rapport van 31 december 2020 ten grondslag gelegd aan het primaire en bestreden besluit. In dat rapport staat dat eiser op 1 december 2020 is aangemeld bij [organisatie] voor begeleiding naar betaald werk. Dit is een voorziening gericht op arbeidsinschakeling. Op 7 december 2020 heeft bij [organisatie] een intakegesprek plaatsgevonden. Op 8 december 2020 heeft [organisatie] in een gesprek met een rapporteur van de gemeente toegelicht dat eiser bij een gemotiveerde instelling goed te plaatsen is op betaald werk, maar dat [organisatie] hem wegens zijn houding niet meer wil begeleiden. Eiser heeft in het intakegesprek onder meer gezegd dat hij maximaal vierentwintig uur per week wilde werken.
6. De rechtbank ziet noch in de inhoud van het rapport noch in wat eiser daarover heeft aangevoerd reden om te twijfelen aan de toelichting van [organisatie] , voor zover die toelichting inhoudt dat [organisatie] eiser
vanwege zijn houdingniet meer wil begeleiden. Dat eiser in algemene zin betwist dat hij tijdens het intakegesprek dingen heeft gezegd waaruit een ongemotiveerde houding zou blijken, is onvoldoende om twijfel te zaaien over de juistheid van die toelichting. De door [organisatie] gegeven toelichting duidt op een aan eiser verwijtbare gedraging, die verder steun vindt in de omstandigheden dat eiser tijdens het intakegesprek een uren-eis heeft gesteld – wat hij niet betwist – en dat het traject naar betaald werk daadwerkelijk niet van de grond is gekomen.
7. Tegen deze achtergrond is de rechtbank van oordeel dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat eiser verwijtbaar geen gebruik heeft gemaakt van de aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling. Verweerder was daarom gehouden tot het opleggen van de maatregel.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.E.F. Reijnders, rechter, in aanwezigheid van
mr.E.L. Denters, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Bijlage wet- en regelgeving
Participatiewet
Artikel 18, vierde lid, aanhef en onder h
4 Het college verlaagt in ieder geval de bijstand overeenkomstig het vijfde, zesde, zevende of achtste lid ter zake van het niet nakomen door de belanghebbende van de volgende verplichtingen:
(…)
h. het gebruik maken van door het college aangeboden voorzieningen, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling en mee te werken aan onderzoek naar zijn of haar mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
Artikel 18, vijfde lid
Indien de belanghebbende een verplichting als bedoeld in het vierde lid niet nakomt, verlaagt het college de bijstand met 100% voor een bij de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, vastgestelde periode van ten minste een maand en ten hoogste drie maanden.
Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Gouda 2017
Artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a
Het college ziet af van een verlaging als:
a. elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
Artikel 9
Als een belanghebbende een verplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet niet of onvoldoende nakomt, bedraagt de verlaging 100 procent van de bijstandsnorm gedurende één maand.

Voetnoten

1.Artikel 18, vierde lid, aanhef en onder h, van de Pw.
2.Artikel 18, vijfde lid, van de Pw, gelezen in samenhang met artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, en artikel 9 van de Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Gouda 2017.