ECLI:NL:RBDHA:2023:3133

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 februari 2023
Publicatiedatum
13 maart 2023
Zaaknummer
C/09/640938 / JE RK 23-56
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verlenging ondertoezichtstelling van een minderjarige na positieve ontwikkeling en instemming ouders

In deze zaak heeft de kinderrechter op 27 februari 2023 uitspraak gedaan over het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige01]. De ouders van [minderjarige01] verzetten zich niet tegen de hulpverlening en hebben zich positief ontwikkeld. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige, geboren op [geboortedatum01] in [geboorteplaats01], sinds 1 januari 2022 weer bij de moeder verblijft na een periode van uithuisplaatsing. De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag en de vader heeft [minderjarige01] erkend. De kinderrechter heeft eerder, op 22 februari 2022, de ondertoezichtstelling verlengd tot 1 maart 2023.

De gecertificeerde instelling heeft verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling, omdat [minderjarige01] in haar jonge leven veel wisselingen van woonplekken en opvoeders heeft meegemaakt, wat heeft geleid tot onrust en instabiliteit. De ouders hebben echter verweer gevoerd tegen dit verzoek, stellende dat er geen ernstige ontwikkelingsbedreiging meer is en dat de situatie in de thuissituatie bij de moeder en stiefvader goed is. De kinderrechter heeft de ouders en de gecertificeerde instelling geprezen voor hun inzet en de positieve ontwikkeling van [minderjarige01] vastgesteld.

Uiteindelijk heeft de kinderrechter geoordeeld dat de gronden voor ondertoezichtstelling niet langer aanwezig zijn, omdat de ouders zich niet verzetten tegen hulpverlening en er voldoende stabiliteit is in de opvoedsituatie. De kinderrechter heeft het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling afgewezen en benadrukt het belang van voortzetting van de hulpverlening in een vrijwillig kader. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door de kinderrechter, met de mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/640938 / JE RK 23-56
Datum uitspraak: 27 februari 2023

Beschikking van de kinderrechter

Afwijzing verlenging ondertoezichtstelling

in de zaak naar aanleiding van het op 10 januari 2023 ingekomen verzoekschrift van:

William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
betreffende:
[minderjarige01], geboren op [geboortedatum01] 2018 te [geboorteplaats01] ,
hierna te noemen: [minderjarige01] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de man01] ,

hierna te noemen: de vader,
thans verblijvende te [plaats01] ,

[de vrouw01] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats01] ,
advocaat: mr. N. van Amsterdam, gevestigd te Leiden.

Het procesverloop

De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen;
- het e-mailbericht met bijlage van de zijde van de moeder d.d. 24 februari 2023.
Op 27 februari 2023 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
- de heer [naam01] namens de gecertificeerde instelling;
- de vader;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de heer [naam02] (grootvader moederszijde) en mevrouw [naam03] (grootmoeder vaderszijde) als toehoorders.

Feiten

- [minderjarige01] is erkend door de vader.
- De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag.
- [minderjarige01] verblijft feitelijk bij de moeder.
- De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 22 februari 2022 de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] verlengd van 1 maart 2022 tot 1 maart 2023.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor de periode van één jaar.
De gecertificeerde instelling heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. [minderjarige01] heeft in haar jonge leven veel wisselingen van woonplekken en opvoeders meegemaakt, waardoor zij onrust en instabiliteit heeft gekend. Vanaf 1 januari 2022 verblijft zij weer thuis bij de moeder, na twee en een half jaar in een pleeggezin te hebben gewoond. Door de uithuisplaatsing is de hechtingsrelatie tussen [minderjarige01] en de moeder verstoord geraakt. Daarbij komt dat de moeder met traumaklachten kampt, waardoor zij de zorg en aandacht voor haar kinderen niet goed kan verdelen. Hierdoor krijgt [minderjarige01] niet de juiste zorg en aandacht van de moeder. Het afgelopen jaar is er gewerkt aan het stabiliseren van de opvoedsituatie. Ook is gewerkt aan rust en duidelijkheid voor [minderjarige01] en de verstoorde hechtingsrelatie tussen [minderjarige01] en de moeder. Om dit te kunnen bewerkstelligen is intensieve ambulante gezinsbegeleiding, speltherapie en Theraplay ingezet. Ook is gewerkt aan het onderhouden van contact met de verschillende opvoeders in het leven van [minderjarige01] , waaronder de vader en het voormalig pleeggezin. De gecertificeerde instelling onderzoekt momenteel in welke vorm het voormalig pleeggezin betrokken kan blijven bij [minderjarige01] . Ondanks de prille positieve ontwikkelingen is het op dit moment te vroeg om de hulpverlening over te hevelen naar vrijwillig kader. Het is belangrijk dat de ingezette hulpverlening wordt voortgezet en er zicht blijft op de ontwikkeling van [minderjarige01] .
Door en namens de moeder is verweer gevoerd tegen het verzochte. Daartoe heeft de moeder aangevoerd dat er geen sprake meer is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige01] . Het gaat goed met haar in de thuissituatie bij de moeder en de stiefvader. Ook is het de ouders gelukt om een ouderschapsplan te maken, waarin zij duidelijke afspraken hebben gemaakt. De moeder begrijpt dat [minderjarige01] een belast verleden heeft. Op dit moment krijgt de moeder drie keer in de week intensieve ambulante gezinsbegeleiding. Ook is er gestart met speltherapie voor [minderjarige01] . Aangezien beide ouders achter de inzet van hulpverlening staan, is gedwongen hulpverlening niet langer nodig. De moeder merkt tot slot op dat de gecertificeerde instelling blijft terugkomen op contact tussen [minderjarige01] en het voormalig pleeggezin. Inmiddels is er echter al meer dan één jaar geen contact tussen hen geweest. [minderjarige01] vraagt niet naar hen en het is daarom niet in het belang om contact weer op te starten.
Door de vader is verweer gevoerd tegen het verzochte. Daartoe heeft de vader aangevoerd dat een ondertoezichtstelling niet langer noodzakelijk is. Het gaat goed met [minderjarige01] . Het lukt de ouders om goed samen te werken. Ook is er regelmatig omgang tussen [minderjarige01] en de vader.

Beoordeling

De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter zitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling niet, althans onvoldoende, aanwezig zijn.
Daartoe overweegt de kinderrechter het volgende. De kinderrechter complimenteert de gecertificeerde instelling, de moeder en de vader voor hun inzet in de afgelopen periode. Hierdoor heeft [minderjarige01] een positieve ontwikkeling doorgemaakt en is de hechtingsrelatie tussen haar en de moeder verbeterd. Ook is er sprake van een voldoende stabiele opvoedsituatie bij de moeder en de stiefvader en vindt er regelmatig omgang plaats met de vader. De ouders zien beiden in dat hulpverlening nog nodig is voor [minderjarige01] , om de ingrijpende gebeurtenissen uit het verleden een plek te geven. Aangezien de ouders zich niet verzetten tegen hulpverlening, is gedwongen hulpverlening niet langer noodzakelijk en kan de hulpverlening overgeheveld worden naar vrijwillig kader. De kinderrechter benadrukt dat het in het belang van [minderjarige01] is als de hulpverlening wordt voorgezet en geeft de ouders dan ook mee dat zij zich daarvoor in moeten blijven zetten.
Daarom zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
wijst het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling af.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2023 door mr. H.C.L. Vreugdenhil, kinderrechter, in tegenwoordigheid van I.E. Klopper als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 9 maart 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.