ECLI:NL:RBDHA:2023:3131

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 februari 2023
Publicatiedatum
13 maart 2023
Zaaknummer
C/09/642418 / JE RK 23-261
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar de noodzaak van ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het belang van zijn ontwikkeling

In deze zaak heeft de kinderrechter op 27 februari 2023 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige01]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft op 8 februari 2023 een verzoekschrift ingediend, waarin werd verzocht om ondertoezichtstelling van [minderjarige01] voor de duur van één jaar en een machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader voor zes maanden. De kinderrechter heeft kennisgenomen van de feiten, waaronder dat [minderjarige01] erkend is door de vader en dat de ouders gezamenlijk belast zijn met het ouderlijk gezag. De moeder heeft zorgen geuit over de opvoedingssituatie, maar erkent niet alle zorgen die door de Raad zijn geuit. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor [minderjarige01], die in de opvoedomgeving van de moeder is ontstaan. De kinderrechter heeft geoordeeld dat het noodzakelijk is dat [minderjarige01] bij de vader verblijft, waar hij rust en stabiliteit ervaart. De kinderrechter heeft de Raad en de gecertificeerde instelling betrokken bij de zaak en benadrukt dat er met voortvarendheid gewerkt moet worden aan contactherstel tussen [minderjarige01] en de moeder. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/642418 / JE RK 23-261
Datum uitspraak: 27 februari 2023

Beschikking van de kinderrechter

Ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak naar aanleiding van het op 8 februari 2023 ingekomen verzoekschrift van:

de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden,

hierna te noemen: de Raad,
betreffende:

[minderjarige01] , geboren op [geboortedatum01] 2014 te [geboorteplaats01] ,

hierna te noemen: [minderjarige01] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de man01] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats01] ,

[de vrouw01] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats02] , maar thans verblijvende te [plaats01] ,
advocaat: mr. M. Heere-Helmink, gevestigd te Rotterdam.

Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

Het procesverloop

De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift met bijlagen, waaronder het raadsrapport d.d. 14 februari 2023;
- de reactie van de vader op het raadsrapport d.d. 22 februari 2023.
Op 27 februari 2023 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
- mevrouw [naam01] namens de Raad;
- mevrouw [naam02] namens de gecertificeerde instelling;
- de vader;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat.

Feiten

- [minderjarige01] is erkend door de vader.
- Het huwelijk van de vader en de moeder is door echtscheiding ontbonden.
- De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag.
- [minderjarige01] verblijft feitelijk bij de vader.
- De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 6 december 2022 [minderjarige01] voorlopig onder toezicht gesteld van 8 december 2022 tot 1 maart 2023, alsmede voor dezelfde duur machtiging verleend om [minderjarige01] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen bij de vader met gezag.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot ondertoezichtstelling van [minderjarige01] voor de periode van één jaar en tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] bij de vader met gezag voor de periode van zes maanden.
De Raad heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. [minderjarige01] heeft in zijn jonge leven veel meegemaakt. In de opvoedomgeving van de moeder en de stiefvader is [minderjarige01] geconfronteerd met de spanningsvolle relatie tussen hen. De spanning in de opvoedingssituatie heeft een negatieve weerslag op [minderjarige01] . Hij kan zich niet goed concentreren op school en heeft mogelijk traumaklachten. Daarnaast bestaan er zorgen over de opvoedvaardigheden van de moeder. Deze zorgen zijn mede ontstaan door de signalen die [minderjarige01] heeft geuit aan DelftSupport, ambulante spoedhulp en de gecertificeerde instelling over het feit dat de moeder de kinderen regelmatig alleen liet en meermaals tegen hen heeft geschreeuwd. De Raad acht het zorgelijk dat de moeder de geuite zorgen niet erkent. De moeder vertoont onvoldoende inzicht in het effect van haar gedrag op [minderjarige01] . Om de veiligheid en ontwikkeling van [minderjarige01] te waarborgen, is [minderjarige01] bij de vader geplaatst. Bij de vader ervaart hij rust en stabiliteit. De verstandhouding tussen de ouders is verstoord en er is sprake van een gebrek aan vertrouwen. Vanwege de ambivalente houding van de moeder en de verstoorde verstandhouding tussen de ouders, acht de Raad hen op dit moment onvoldoende in staat de ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige01] zelfstandig weg te nemen. Om die reden is het noodzakelijk dat er een jeugdbeschermer bij [minderjarige01] betrokken blijft, die ervoor zorgt dat de juiste hulpverlening wordt ingezet en gecontinueerd wordt. Gelet op het feit dat [minderjarige01] momenteel bij de vader woont en zijn hoofdverblijfplaats hier niet heeft, is een machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader noodzakelijk. Gedurende de verzochte periode van zes maanden zal de Raad onderzoek verrichten naar de mogelijke onderliggende problematiek van de moeder. Ook is het belangrijk dat zij zelfinzicht toont in haar aandeel in het geheel.
De gecertificeerde instelling onderschrijft de zorgen en het verzoek van de Raad. Ter zitting geeft de gecertificeerde instelling aan dat [minderjarige01] momenteel op de wachtlijst staat voor het verrichten van onderzoek naar mogelijke traumaproblematiek. De komende tijd wordt door de gecertificeerde instelling onderzocht hoe het contactherstel tussen de moeder en [minderjarige01] vormgegeven kan worden. Op dit moment is [minderjarige01] heel wisselend over het contact met de moeder. Het is daarom belangrijk dat hij eerst hulpverlening krijgt.
Door en namens de moeder wordt ingestemd met de verzochte ondertoezichtstelling, maar wordt wel verweer gevoerd tegen het verzoek tot de machtiging uithuisplaatsing bij de vader. Hoewel de moeder niet betwist dat [minderjarige01] spanningen heeft ervaren in de opvoedingssituatie bij haar, herkent zij niet alle door de Raad genoemde zorgen. De moeder heeft vanaf 28 november 2022 geen contact met [minderjarige01] gehad. Zij begrijpt dan ook dat een thuisplaatsing niet direct gerealiseerd kan worden. Wel moet zo snel mogelijk hulpverlening ingezet worden om contactherstel te bewerkstelligen, zodat hij binnen afzienbare tijd terug naar de moeder kan.
De vader heeft ingestemd met het verzochte. Ter zitting heeft de vader naar voren gebracht dat het goed gaat met [minderjarige01] in de thuissituatie bij de vader. [minderjarige01] heeft veel meegemaakt en het is belangrijk dat hij de juiste ondersteuning krijgt. De vader vindt het belangrijk dat er contact is tussen [minderjarige01] en de moeder. Wel dient onderzocht te worden waar de houding van [minderjarige01] tegenover het contact met de moeder vandaan komt.

Beoordeling

De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter zitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling aanwezig zijn. Verder is de kinderrechter van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing aanwezig zijn.
Daartoe overweegt de kinderrechter het volgende. Gelet op de zorgelijke signalen die [minderjarige01] geuit heeft, de spanningen die hij heeft ervaren in de opvoedingssituatie bij de moeder en het feit dat mogelijk sprake is van een trauma, maakt dat sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Het is dan ook in het belang van [minderjarige01] dat de hulpverlening van de grond komt. De moeder stelt zich echter ambivalent op richting de hulpverlening en tussen de ouders is sprake van een gebrek aan vertrouwen. Dit maakt dat hulpverlening in het gedwongen kader noodzakelijk is voor het opstarten van de hulpverlening en het continueren daarvan. Daarnaast is het noodzakelijk voor de ontwikkeling van [minderjarige01] dat hij de komende zes maanden bij de vader verblijft, waar hij rust en stabiliteit ervaart. Aangezien [minderjarige01] zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder heeft, is een machtiging uithuisplaatsing noodzakelijk om de plaatsing van [minderjarige01] bij de vader te formaliseren. De kinderrechter benadrukt dat het de komende periode van belang is dat er met voortvarendheid wordt gewerkt aan contactherstel tussen [minderjarige01] en de moeder.
Omdat [minderjarige01] jarig was op de dag van de zitting, is in overleg tussen de vader en de moeder en de jeugdbeschermer een afspraak gemaakt over een contact op die dag van moeder met [minderjarige01] via beeldbellen. De kinderrechter heeft op de zitting benadrukt dat het belangrijk is voor [minderjarige01] dat hij weet dat zijn moeder contact met hem wilde en zijn waardering uitgesproken over de bereidwillige medewerking van de vader en de jeugdbeschermer dat contact te realiseren.
Daarom zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
stelt [minderjarige01] van 27 februari 2023 tot 27 februari 2024 onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden;
en
machtigt Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, [minderjarige01] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen bij de vader met gezag van 27 februari 2023 tot 27 augustus 2023;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2023 door mr. H.C.L. Vreugdenhil, kinderrechter, in tegenwoordigheid van I.E. Klopper als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 9 maart 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbenden aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.