ECLI:NL:RBDHA:2023:3125

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 maart 2023
Publicatiedatum
13 maart 2023
Zaaknummer
NL23.182
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en de geldigheid van ingebrekestelling onder besluitmoratorium

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 8 maart 2023, wordt het beroep van eiser beoordeeld die stelt dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet tijdig heeft beslist op zijn asielaanvraag van 7 juni 2021. Eiser heeft de staatssecretaris in gebreke gesteld, maar de rechtbank oordeelt dat deze ingebrekestelling niet geldig is. Dit komt doordat er een besluitmoratorium van kracht was, waardoor van de staatssecretaris in redelijkheid niet kon worden verwacht dat hij op de aanvraag zou beslissen, behoudens het verstrijken van de maximale beslistermijn van 21 maanden. De rechtbank concludeert dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is, omdat de ingebrekestelling niet geldig was. De uitspraak is in lijn met de wetsgeschiedenis en artikel 31 van de Procedurerichtlijn, die stelt dat een besluitmoratorium ook van toepassing is op aanvragen waarvoor de beslistermijn al is verstreken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.182

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 maart 2023 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M. Stoetzer-van Esch),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. J.H.A. van Eijk).

Inleiding1.In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld omdat de staatssecretaris volgens hem niet op tijd heeft beslist op de opvolgende asielaanvraag van 7 juni 2021. De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

2. De rechtbank heeft het beroep op 17 februari 2023 op zitting behandeld. Daarbij is verschenen de gemachtigde van de staatssecretaris. Eiser en zijn gemachtigde zijn met bericht van verhindering niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

3. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
4. De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en wat de gevolgen daarvan zijn.
5. De door eiser ingediende opvolgende aanvraag is door de staatssecretaris op 7 juni 2021 ontvangen. De staatssecretaris moet binnen zes maanden, dus uiterlijk op 6 december 2021, op die aanvraag beslissen. [2] Op 24 februari 2022 heeft de staatssecretaris besloten een besluitmoratorium in te stellen ten aanzien van vreemdelingen die politieke activiteiten hebben verricht tegen de Sudanese autoriteiten. [3] Eiser behoort volgens de staatssecretaris tot één van de groepen waarop het besluitmoratorium van toepassing is. Dit besluitmoratorium is op 26 maart 2022 in werking getreden [4] en verlengd tot 24 februari 2023 [5] . Met ingang van 27 september 2022 is vervolgens de beslistermijn in alle lopende asielprocedures verlengd met maximaal zes maanden. [6] De staatssecretaris moet uiterlijk binnen 21 maanden op de aanvraag beslissen. [7]
6. Vast staat dat in het geval van eiser de oorspronkelijke beslistermijn van zes maanden al was verstreken op het moment dat het besluitmoratorium in werking trad. De vraag die de rechtbank gelet hierop moet beantwoorden is of de staatssecretaris ten tijde van de door eiser op 2 mei 2022 ingediende ingebrekestelling in gebreke was op de aanvraag van eiser te beslissen. De rechtbank beantwoorde deze vraag ontkennend. Een besluitmoratorium houdt naar zijn aard in dat van de staatssecretaris in redelijkheid niet kan worden verwacht een aanvraag te beslissen omdat de situatie in het betreffende land tijdelijk onzeker is. [8] De wetgever heeft beoogd om een besluitmoratorium ook van toepassing te laten zijn op aanvragen waarvoor de beslistermijn al is verstreken. In de Memorie van toelichting bij de algehele herziening van de Vw 2000 staat daarover het volgende:
“Voor alle duidelijkheid merken wij op dat het moratorium van toepassing is op alle aanvragen waarop nog niet is beslist. Daaronder zijn ook begrepen de aanvragen waarvoor de oorspronkelijke beslistermijn van zes maanden al is verstreken op het moment waarop het besluit tot toepassing van het moratorium in werking treedt. Het beroep van de vreemdeling tegen het niet tijdig beslissen zal, afhankelijk van de grond waarop het moratorium is toegepast, ongegrond verklaard kunnen worden omdat het beslismoratorium inmiddels van toepassing is en de termijn waarop op de aanvraag moet worden beslist dus ten hoogste met één jaar is verlengd.” [9]
Deze uitleg is in overeenstemming met artikel 31, vierde, van de Procedurerichtlijn, dat spreekt over het
uitstellenvan het nemen van een beslissing en niet over het
verlengenvan de beslistermijn, zoals in het derde lid van dat artikel. [10] Omdat van de staatssecretaris op 2 mei 2022 in redelijkheid niet kon worden verwacht op de aanvraag van eiser te beslissen, was hij op dat moment dan ook niet in gebreke. Dit zou pas anders zijn wanneer de maximale beslistermijn van 21 maanden zou zijn verstreken, maar dit is bij eiser pas het geval op 7 maart 2023.
7. Dat eiser op 2 februari 2023 een nieuwe ingebrekestelling heeft ingediend leidt niet tot een ander oordeel. Nog daargelaten of daar in deze procedure rekening mee gehouden kan worden, was ook op dat moment het besluitmoratorium nog van kracht, zodat de staatssecretaris ook op die datum niet in gebreke was om te beslissen.
8. Gelet op het voorgaande is de ingebrekestelling van eiser op 2 mei 2022 niet geldig, zodat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat daarom ook geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P.H. Evers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Dit volgt uit de artikelen 6:2 en 6:12 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.Dit volgt uit artikel 42 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
3.Tweede Kamer vergaderjaar 2021-2022, 19 637 nr. 2821.
4.Besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 12 maart 2022, nummer WBV 2022/7, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000, Stcrt. 2022, nr. 8608.
5.Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 19 637, nr. 2957.
6.Besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 21 september 2022, nummer WBV 2022/22, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000, Stcrt. 2022, nr. 25775.
7.Dit volgt uit artikel 43, eerste lid, van de Vw 2000 en artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn.
8.Dit volgt uit artikel 43, eerste lid, van de Vw 2000 en artikel 31, vierde lid, van de Procedurerichtlijn..
9.Tweede Kamer, vergaderjaar 1998-1999, 26 732, nr. 3.
10.Vergelijk ABRvS 23 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3600, onder 5.3.