In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) over het recht op zorg van eisers echtgenote op basis van de Wet langdurige zorg (Wlz). Eiser, die zijn echtgenote verzorgt, was het niet eens met de besluiten van het CIZ, waarin werd vastgesteld dat zijn echtgenote recht heeft op langdurige zorg. Eiser stelde dat de medische situatie van zijn echtgenote, die lijdt aan diverse aandoeningen zoals dementie en diabetes, niet correct was weergegeven en dat zij slechts tijdelijk zorg nodig had.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het CIZ deugdelijk heeft gemotiveerd waarom eisers echtgenote recht heeft op zorg. De rechtbank oordeelde dat de combinatie van haar medische aandoeningen, waaronder de gevolgen van nierdialyse, haar in een kwetsbare gezondheidssituatie plaatst, waardoor zij afhankelijk is van zorg. Eiser heeft tijdens de zitting bevestigd dat hij zijn echtgenote vrijwel volledig verzorgt en dat zij afhankelijk is van zijn zorg voor haar dagelijkse levensbehoeften.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiser tegen het primaire besluit II niet-ontvankelijk, omdat de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen beroep toestaat tegen dat besluit. Het beroep tegen het bestreden besluit werd ongegrond verklaard. De rechtbank concludeerde dat het CIZ terecht heeft vastgesteld dat eisers echtgenote recht heeft op langdurige zorg op grond van de Wlz, en dat de beroepsgronden van eiser niet slagen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.