ECLI:NL:RBDHA:2023:3095

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 februari 2023
Publicatiedatum
13 maart 2023
Zaaknummer
NL23.1283
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over rechtmatigheid van ophouding van vreemdeling en beroep tegen deze ophouding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 februari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de rechtmatigheid van de ophouding van een vreemdeling. Eiser, van Marokkaanse nationaliteit, werd op 15 januari 2023 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid opgehouden op basis van artikel 50, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze ophouding, stellende dat er geen redelijk vermoeden van illegaal verblijf was op het moment van zijn aanhouding.

De rechtbank heeft het beroep op 23 januari 2023 behandeld. Eiser was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. S.J. van der Woude, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door A.M.H. van de Wal. Eiser voerde aan dat hij rechtmatig verblijf had en dat verweerder dit had moeten weten. De rechtbank oordeelde dat de bewaringsrechter niet kan oordelen over een niet vreemdelingenrechtelijke staandehouding en dat de beroepsgrond van eiser niet slaagde. De rechtbank concludeerde dat verweerder voldoende aanleiding had om eiser op te houden, aangezien uit de informatie van verweerder niet onmiddellijk bleek dat eiser rechtmatig verblijf had.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier, en werd openbaar gemaakt op 14 februari 2023. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.1283
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S.J. van der Woude), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: A.M.H. van de Wal).

Procesverloop

Verweerder heeft eiser op 15 januari 2023 opgehouden op grond van artikel 50, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Eiser heeft tegen de ophouding beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 23 januari 2023 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1981.
2. Eiser voert aan dat hij ten onrechte is staandegehouden. Er was geen redelijk vermoeden van illegaal verblijf bij zijn staandehouding.
3. De rechtbank oordeelt als volgt. Uit het proces-verbaal van aanhouding blijkt dat eiser na het tonen van een verlopen Marokkaans paspoort is aangehouden op grond van de Wet op de Identificatieplicht. Hij bevond zich met enkele andere personen in een woning, waar eerder op die dag een mishandeling had plaatsgevonden, naar aanleiding waarvan de politie was gewaarschuwd. Eiser is in dat verband naar zijn identiteit gevraagd. Omdat hij geen geldig identiteitsbewijs kon tonen, is eiser aangehouden. De bewaringsrechter mag niet oordelen over een niet vreemdelingenrechtelijke staandehouding. De beroepsgrond slaagt niet.
4. Verder voert eiser aan dat hij niet opgehouden had mogen worden omdat hij rechtmatig verblijf heeft. Verweerder had dit moeten weten. Eiser mag niet het slachtoffer worden van de slechte administratie van verweerder.
5. De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder had aanleiding om eiser op te houden, omdat uit de informatie van verweerder niet onmiddellijk bleek dat eiser rechtmatig verblijf heeft. Gedurende de ophouding is alsnog gebleken dat eiser rechtmatig verblijf heeft, waarop de ophouding is beëindigd. Verweerder is bij de ophouding binnen de wettelijke termijn van zes uren gebleven. Er is niet gesteld nog gebleken dat de ophouding langer heeft geduurd.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
14 februari 2023

Documentcode: [documentcode]

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.