ECLI:NL:RBDHA:2023:3045

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 maart 2023
Publicatiedatum
10 maart 2023
Zaaknummer
SGR 21/4026
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning loonaanvullingsuitkering in verband met Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een voormalig hoofdagent bij de politie, en het UWV over de toekenning van een loonaanvullingsuitkering. Eiser had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar het UWV besloot deze per 13 november 2020 te beëindigen en hem in plaats daarvan een WGA-loonaanvullingsuitkering toe te kennen, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Na bezwaar van de werkgever heeft het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid herbeoordeeld en vastgesteld op 71,95%. Eiser was het niet eens met deze herbeoordeling en heeft beroep ingesteld.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op een online zitting op 29 september 2022, waar eiser en het UWV zich lieten vertegenwoordigen door gemachtigden. Eiser heeft een expertiserapport ingediend, maar het UWV stelde dat eiser geen procesbelang had bij de behandeling van het beroep. De rechtbank oordeelde echter dat er voldoende procesbelang was, omdat de uitkeringsrechtelijke situatie van eiser per 1 juli 2023 opnieuw beoordeeld zou worden.

De rechtbank heeft vervolgens de medische rapporten van de verzekeringsartsen beoordeeld en geconcludeerd dat deze zorgvuldig tot stand zijn gekomen en voldoen aan de vereisten. Eiser heeft verschillende expertiserapporten overgelegd, maar de rechtbank oordeelde dat deze geen aanleiding gaven om de vastgestelde beperkingen te herzien. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het UWV terecht heeft vastgesteld dat eiser op 13 november 2020 voor 78,64% arbeidsongeschikt was en heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/4026

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: J.R. Beukema),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (het UWV), verweerder
(gemachtigde: C. Schravesande).

Procesverloop

Met het besluit van 28 augustus 2020 (het primaire besluit) heeft het UWV aan eiser laten weten dat zijn loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per 13 november 2020 wordt beëindigd. Het UWV heeft daarnaast aan eiser laten weten dat hij per 13 november 2020 in aanmerking komt voor een WGA-loonaanvullingsuitkering op grond van de Wet WIA. De uitkering wordt gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
De werkgever van eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Met de voorgenomen beslissing van 7 april 2021 heeft het UWV te kennen gegeven het primaire besluit te willen wijzigen. Deze wijziging zou inhouden dat eiser vanaf 13 november 2020 minder arbeidsongeschikt is dan voorheen, namelijk 71,95%. Eiser heeft aangegeven het niet eens te zijn met de voorgenomen beslissing.
Met het besluit van 3 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van de werkgever gegrond verklaard. De mate van arbeidsongeschiktheid is bepaald op 78,64%.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is bij de rechtbank behandeld op de online zitting van 29 september 2022. Eiser en het UWV hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Het onderzoek ter zitting is geschorst, om eiser in de gelegenheid te stellen een expertiserapport in te dienen.
Eiser heeft het expertiserapport ingediend, waarna de verzekeringsarts bezwaar en beroep erop heeft gereageerd.
Vervolgens heeft het UWV zich op het standpunt gesteld dat eiser geen procesbelang heeft. Hierop heeft eiser gereageerd.
Met toestemming van partijen is een tweede zitting achterwege gebleven.

Wat er aan deze procedure voorafging

1. Eiser werkte als hoofdagent bij de politie. Hij heeft zich op 14 juli 2016 wegens gezondheidsklachten als gevolg van een dienstongeval ziekgemeld voor dit werk.
2. Eiser had een loongerelateerde WGA-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Met het primaire besluit heeft het UWV bepaald dat de loongerelateerde WGA-uitkering van eiser per 13 november 2020 overgaat in een WGA-loonaanvullingsuitkering. Naar aanleiding van het bezwaar van de werkgever hiertegen heeft het UWV een herbeoordeling gedaan van eisers arbeidsongeschiktheid.
3. Een verzekeringsarts van het UWV heeft eiser onderzocht en beoordeeld wat de arbeidsbeperkingen van eiser zijn per 13 november 2020 (de datum in geding). Deze beperkingen heeft de verzekeringsarts opgenomen in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige van het UWV vastgesteld dat er vijf functies zijn die eiser, met zijn beperkingen, nog zou kunnen uitvoeren. De arbeidsdeskundige heeft berekend dat eiser met de middelste van de voor de schatting gebruikte functies 28,05% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij zich ziekmeldde. De mate van arbeidsongeschiktheid is gelet hierop bepaald op 71,95%. Op dit onderzoek is de voorgenomen beslissing van het UWV gebaseerd.
4. Eiser heeft naar aanleiding van de voorgenomen beslissing zijn zienswijze ingebracht. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben opnieuw naar de zaak van eiser gekeken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de FML op een paar punten aangepast. Naar aanleiding van de aangepaste FML heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vastgesteld dat twee van de geduide functies niet meer passend zijn. Hier zijn de reservefuncties voor in de plaats gekomen. De mate van arbeidsongeschiktheid is gelet hierop bepaald op 78,64%. Hierop heeft het UWV het bestreden besluit genomen.

Wat eiser vindt

5. Eiser is het niet met het UWV eens. De klachten en beperkingen van eiser zijn geobjectiveerd door neuropsychologisch onderzoek. Eiser voert aan dat het gegeven dat er tijdens het spreekuurcontact geen cognitieve beperkingen zijn waargenomen, geen argument mag zijn om die beperkingen niet serieus te nemen. Eiser wijst hierbij op een brief van neuropsycholoog Kraaijenbrink. Daarnaast stelt eiser dat zijn cognitieve problemen ook blijken uit het dossier, zijn dagverhaal en uit verschillende expertises die toegespitst zijn op het detecteren van dergelijke stoornissen. Eiser heeft expertiserapporten overgelegd op het gebied van psychiatrie, neurologie en neuropsychologie. Verder geeft eiser aan dat zijn klachten zijn verergerd. Ter onderbouwing heeft eiser een brief van een GZ-psycholoog van 29 april 2021 en een brief van een anesthesioloog-pijnspecialist van 19 april 2021 overgelegd. Eiser stelt dat hij, gelet op de brief van de GZ-psycholoog, beperkt moet worden geacht ten aanzien van handelingstempo in arbeid en dat hij niet geschikt geacht kan worden voor functies met direct klantcontact. Volgens eiser resteren er onvoldoende functies voor een schatting en dient hij volledig arbeidsongeschikt te worden geacht.

Waarover het gaat in deze zaak

6. De vraag is of het UWV terecht stelt dat eiser voor 78,64% arbeidsongeschikt is. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht. Belangrijk punt is dat het gaat om de medische toestand van eiser op 13 november 2020 en de vraag welke beperkingen daaruit volgen.

Wat de rechtbank vindt

Procesbelang
7. Het UWV heeft zich in de correspondentie na de zitting van 29 september 2022 bij brief van 20 december 2022 op het standpunt gesteld dat eiser geen procesbelang heeft bij de behandeling van het beroep. Dit omdat er op 22 november 2022 een beslissing op bezwaar is genomen waarbij het bezwaar tegen het besluit dat eiser per 24 maart 2021 67,64% arbeidsongeschikt is, ongegrond is verklaard. Uit beide beslissingen volgt dat het uitkeringsrecht per 1 juli 2023 opnieuw beoordeeld zal worden. Per die datum geven beide beslissingen (behoudens wijzigingen) recht op een vervolguitkering naar de klasse van 65-80%. En tot die tijd wordt een loonaanvullingsuitkering naar 70% van het maandloon betaald, ongeacht de mate van arbeidsongeschiktheid. De rechtbank is van oordeel dat hier voldoende procesbelang bestaat voor de behandeling van het beroep. Het oordeel dat procesbelang ontbreekt is een vergaande beslissing die naar het oordeel van de rechtbank alleen kan worden genomen als onomstotelijk vaststaat dat eiser in de onderhavige zaak niets kan bereiken. Dat laatste is hier niet het geval. Tegen beide beslissingen op bezwaar loopt een beroepsprocedure. Van een situatie waarbij de ene beslissing geen (rechts)gevolgen zal hebben doordat er een andere beslissing is die in rechte is komen vast te staan is geen sprake.
De voorwaarden waaraan de rapporten moeten voldoen
8. Het UWV mag besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid baseren op rapporten van verzekeringsartsen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de rapporten moeten begrijpelijk zijn. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die over hem zijn opgesteld niet aan deze voorwaarden voldoen.
9. De verzekeringsarts heeft het dossier en de daarin aanwezige medische informatie over eiser bestudeerd. Zij heeft eiser op het spreekuur gezien en onderzocht. Zij beschrijft (onder andere) de klachten van eiser, het dagverhaal, de diagnoses en de prognose.
10. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het standpunt van de verzekeringsarts in zijn rapport van 18 mei 2021 heroverwogen. Hij heeft het dossier en informatie van de behandelaars bestudeerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd waarom hij aanleiding ziet de FML op een aantal punten aan te passen. Ook heeft de verzekeringsarts enkele toelichtingen bij de beperkingen aangepast.
11. Over de medische informatie die eiser in beroep heeft opgestuurd (inclusief de expertiserapporten), heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gesteld dat deze informatie geen aanleiding geeft om de belastbaarheid van eiser op de datum in geding anders in te schatten.
12. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft alle klachten van eiser en de informatie van de behandelaars betrokken in zijn beoordeling. Gelet op deze onderzoeksactiviteiten is de rechtbank van oordeel dat de medische rapporten zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bovendien eenduidig, inzichtelijk en zonder tegenstrijdigheden uitgelegd hoe zijn beoordeling tot stand is gekomen. Dat betekent dat de rapporten aan de drie voorwaarden voldoet.
De medische beoordeling
13. De verzekeringsarts gaat uit van de diagnoses: enige aanpassingsproblematiek, nekpijn (geen objectiveerbare bewegingsbeperkingen) en astma (stabiel). In de FML heeft de verzekeringsarts beperkingen opgenomen voor persoonlijk functioneren, fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden.
14. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 18 mei 2021 uiteengezet op welke punten hij tot een andere conclusie dan de verzekeringsarts komt. Dat betreft de volgende punten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bij een aantal beperkingen de toelichtingen verduidelijkt zodat er bij de arbeidsdeskundige beoordeling geen misverstanden over kunnen ontstaan. Hij heeft hierbij de aanwijzingen van de verzekeringsarts en van de verzekeringsarts in een eerdere beoordeling in acht genomen. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep beperkingen toegevoegd ten aanzien van luchtcondities (astma), eindstandige fixaties in de nek of abrupte bewegingen van het hoofd en de gebogen of gedraaide werkhouding. Als een verruimende toelichting bij een beperking heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangegeven dat werken boven schouderhoogte incidenteel 2 minuten kan.
15. Eiser voert aan dat het UWV onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn pijn, vermoeidheid en cognitieve functiestoornissen als concentreren, geheugen en afleidbaarheid. Eiser vindt dat hij beperkt moet worden geacht voor handelingstempo in arbeid en dat hij niet geschikt geacht kan worden voor functies met direct klantcontact. Ter onderbouwing hiervan heeft eiser een brief van een GZ-psycholoog van 29 april 2021 en een brief van een anesthesioloog-pijnspecialist van 19 april 2021 overgelegd. Ook heeft eiser een ongedateerd schrijven van neuropsychloog Kraaijenbrink overgelegd.
16. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 17 augustus 2021 gereageerd op de stukken die eiser in beroep heeft overgelegd. Ten aanzien van het schrijven van de neuropsychloog Kraaijenbrink stelt hij dat het niets prudents toevoegt aan de verzekeringsgeneeskundige beoordeling en geen betrekking heeft op eiser. De verzekeringsarts bezwaar en beroep legt uit waarom hij het oneens is met de stelling van de Kraaijenbrink over de onbetrouwbaarheid van onderzoeken tijdens een spreekuurcontact. Over de brief van de GZ-psycholoog van 29 april 2021 zegt de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat deze van na de datum in geding is en dat de brief ook geen betrekking heeft op de medische toestand van eiser op datum in geding. Ten aanzien van de brief van de anesthesioloog-pijnspecialist van 19 april 2021 stelt de verzekeringsarts dat de klachten die daarin beschreven worden al bekend zijn en bij de verzekeringsgeneeskundige beoordeling zijn betrokken. Dat zich bij een whiplash chronische klachten voordoen, is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep inherent aan de diagnose. Hij zegt verder dat het begrepen kan worden dat er bij het terugkeren van paniek en depressieve gevoelens, zich in maart en april 2021 een verslechterde situatie heeft voorgedaan. Of dit consequenties heeft voor de belastbaarheid zou volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij een herbeoordeling bekeken kunnen worden maar dat is hier niet aan de orde. De brief geeft volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding om de belastbaarheid van eiser op de datum in geding anders te beoordelen.
17. Met het aanvullend beroepschrift van 11 mei 2022 heeft eiser een rapport van zijn behandelend psychiater van 15 oktober 2021 overgelegd. Met het aanvullend beroepschrift van 22 augustus 2022 heeft eiser een neuropsychologisch en een neurologisch expertiserapport ingediend. Eiser heeft daarbij aangegeven dat de rapporten zijn opgesteld in het kader van een letselschadeprocedure.
18. Het UWV stelt zich in het verweerschrift van 15 juni 2022 op het standpunt dat het rapport van de psychiater van 15 oktober 2021 van ruim na de datum in geding is en dus buiten de procedure moet blijven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft met het rapport van 8 september 2022 op de neurologische expertise en de neuropsychologische expertise gereageerd. Hij geeft aan dat uit de expertises naar voren komt dat er neurologisch en neuropsychologisch geen verklaring is voor de klachten en beperkingen van eiser. Volgens hem ondersteunen de expertises het standpunt van het UWV dan ook.
19. Ter zitting en in het aanvullend beroepschrift van 8 november 2022 wijst eiser op een door hem ingevulde vragenlijst van het UWV van 9 november 2020. In dat vragenformulier geeft eiser aan dat sprake is van depressies, angstaanvallen en een kort lontje. Volgens eiser speelden deze klachten dus al ten tijde van de datum in geding. Daarnaast overlegt eiser een expertiserapport van psychiater Mutsaers. Uit dit rapport blijkt volgens eiser dat er geen onderscheid is tussen de situatie van 13 november 2020 en 28 maart 2022 en dat sprake is van PTSS. Ter zitting stelt eiser dat er sinds de datum van het dienstongeval sprake is van PTSS.
20. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 14 december 2022 op de psychiatrische expertise van Mutsaers gereageerd. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep kunnen de conclusies van Mutsaers voor wat betreft de toestand op datum in geding niet gevolgd worden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt dat de psychische gesteldheid gewijzigd is na de datum in geding. Dit blijkt uit de waarnemingen tijdens de spreekuren met de verzekeringsartsen en ook uit het verloop van de behandelingen. In de expertise van Mutsaers wordt daar aan voorbij gegaan. Daarnaast wijst de verzekeringsarts bezwaar en beroep erop dat bij een verzekeringsgeneeskundige beoordeling niet zozeer de diagnose, maar de klachten/beperkingen en het functioneren bepalen hoe de FML eruit ziet. De klachten/beperkingen en het functioneren zijn duidelijk beschreven in het rapport van de primaire arts en de beperkingen zijn meer dan voldoende aangegeven in de FML op de datum in geding. Verder constateert de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat Mutsaers niet is ingegaan op de neurologische en de neuropsychologische expertise. In het neuropsychologisch rapport staat namelijk dat er geen aanwijzingen zijn voor het bestaan van primaire dan wel pijngemedieerde verminderde cognitieve belastbaarheid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep geeft aan dat eisers inschatting van zijn beperkingen niet gevolgd kan worden. Uit het neuropsychologisch onderzoek kwam juist naar voren dat er geen beperkingen waren in het cognitief functioneren. Het advies van de neuropsycholoog, om ook een psychiatrische expertise te laten uitvoeren, was zuiver gericht op mogelijk een nieuw inzicht met betrekking tot een behandeling en niet met betrekking tot het vaststellen van de mogelijkheden en beperkingen.
21. Met het aanvullend beroepschrift van 16 januari 2023 heeft eiser een reactie van psychiater Mutsaers op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 december 2022 overgelegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep reageert hierop in het rapport van 8 februari 2023. Hij heeft uitgelegd waarom hij vindt dat reactie van Mutsaers geen aanleiding geeft om zijn standpunt te wijzigen.
22. De rechtbank vindt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep gelet op het voorgaande voldoende heeft uitgelegd waarom de in beroep overgelegde stukken geen reden vormen om meer beperkingen aan te nemen. De rechtbank ziet geen aanleiding hem niet te volgen.
23. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat eiser op 13 november 2020 in staat moet worden geacht arbeid te verrichten als daarbij rekening wordt gehouden met de beperkingen die de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld.
De arbeidskundige beoordeling
24. Uitgaande van de juistheid van de bij eiser vastgestelde medische beperkingen ziet de rechtbank in wat eiser heeft aangevoerd geen reden om de geschiktheid van de geduide functies in twijfel te trekken. De stelling van eiser dat hij functies met direct klantcontact niet kan verrichten is in feite gericht tegen de vastgestelde FML. De rechtbank heeft hiervoor al geoordeeld dat er geen reden is om aan die vaststelling te twijfelen.
25. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft berekend dat eiser op 13 november 2020 met de middelste van de voor de schatting gebruikte functies 21,36‬% kan verdienen van het loon dat hij voorheen verdiende als hoofdagent bij de politie, zodat eiser voor de overige 78,64% arbeidsongeschikt is.

De conclusie van de rechtbank

26. Het UWV heeft terecht bepaald dat eiser voor 78,64% arbeidsongeschikt is.
27. Het beroep van eiser is ongegrond. Dit betekent dat hij geen gelijk krijgt. Omdat eiser in beroep geen gelijk krijgt, worden de door hem gemaakte proceskosten of het betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 10 maart 2023 door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. C.J. Kroon, griffier
.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.