ECLI:NL:RBDHA:2023:3035

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 maart 2023
Publicatiedatum
10 maart 2023
Zaaknummer
NL23.3324
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheid onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 maart 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Syrische nationaliteit hebbende man, zijn asielaanvraag in Nederland had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de stelling dat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag, aangezien de eiser eerder al een verzoek om internationale bescherming in Oostenrijk had ingediend. De eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. Tijdens de zitting op 1 maart 2023 heeft de rechtbank de zaak behandeld.

De eiser voerde aan dat hij medische klachten heeft die hem belemmeren om naar Oostenrijk te worden overgedragen. Hij heeft een operatie aan zijn voet nodig en heeft medicatie, en hij stelt dat hij in Oostenrijk geen medische hulp heeft ontvangen. Daarnaast maakt hij zich zorgen om zijn familie in Syrië, die getroffen is door aardbevingen, en hij heeft behoefte om bij zijn halfbroer in Nederland te verblijven. De rechtbank oordeelde echter dat de eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn medische klachten en dat Oostenrijk in staat is om aan zijn medische behoeften te voldoen. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet heeft aangetoond dat de overdracht aan Oostenrijk onevenredige hardheid met zich meebrengt.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.3324

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J.J.J. Jansen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Hopman).

Procesverloop

Bij besluit van 2 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL23.3325, op 1 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen G.M.A. Al-Harbia. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1993 en de Syrische nationaliteit te hebben. Eiser heeft op 23 augustus 2022 asiel aangevraagd in Nederland.
2. Verweerder heeft eisers asielaanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw. [1] Volgens verweerder zijn de autoriteiten van Oostenrijk verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvraag, omdat eiser al eerder in Oostenrijk een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Verweerder heeft een verzoek om terugname gedaan op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening. [2] Op 26 oktober 2022 hebben de Oostenrijkse autoriteiten dit verzoek geaccepteerd.
3. Eiser kan zich hiermee niet verenigen en voert daartoe aan dat hij medische klachten heeft die maken dat hij niet kan worden overgedragen aan Oostenrijk. Eiser behoeft een operatie aan zijn voet en hij krijgt medicatie. In Oostenrijk heeft eiser geen medische hulp ontvangen en heeft hij verbleven in een noodopvang. Omdat eiser zich op die locatie niet veilig voelde heeft hij deze locatie na drie dagen verlaten. Uit het meest recente AIDA-rapport [3] blijkt voorts dat de autoriteiten in Oostenrijk niet in staat zijn kwetsbare asielzoekers te onderscheiden. Eiser stelt verder dat zijn psychische klachten zijn verergerd doordat zijn gezin verblijft in het gebied dat in Turkije en Syrië door de aardbeving(en) is getroffen. Sindsdien is het eiser niet gelukt om contact met hen te krijgen en hij maakt zich grote zorgen om hun welzijn. Mede hierom heeft eiser des te meer de behoefte om bij zijn halfbroers in Nederland te verblijven. Eiser voert daarover tot slot aan dat hij de familieband met zijn wettig in Nederland verblijvende halfbroer wel degelijk heeft onderbouwd met documenten. Verweerder had op grond van artikel 17 van de Dublinverordening de asielaanvraag van eiser onverplicht in behandeling moeten nemen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat Oostenrijk in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Uitgangspunt is dat verweerder er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van uit mag gaan dat Oostenrijk zijn verdragsverplichtingen nakomt. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dat in zijn geval anders is. Eiser is daar niet in geslaagd.
5. Verweerder heeft in dat verband terecht overwogen dat eiser zijn gestelde medische problemen niet met documenten heeft onderbouwd. Ook heeft eiser niet onderbouwd dat hij in Oostenrijk geen medische hulp heeft ontvangen. Oostenrijk heeft dezelfde medische behandelmogelijkheden als Nederland op grond waarvan verweerder ervan uit mag gaan dat eiser in Oostenrijk zo nodig medische behandeling kan ontvangen. Voor zover eiser met het beroep op het AIDA-rapport betoogt dat Oostenrijk tekortschiet in de signalering van kwetsbare asielzoekers en Oostenrijk daarom niet voldoet aan zijn verdragsverplichtingen, slaagt dit beroep niet. Allereerst is niet gebleken dat de passage uit het rapport waar eiser naar verwijst, betrekking heeft op de persoonlijke situatie van eiser. Daarnaast volgt uit het rapport dat Oostenrijk asielzoekers op verschillende wijze informeert over het belang om psychische problemen te melden bij een dokter of juridisch adviseur. Ook wordt bij de start van elk interview in de asielprocedure nagegaan of er sprake is van gezondheidsproblemen die kunnen interfereren met het vermogen van de asielzoeker om mee te werken in de asielprocedure. Tot slot kan eiser zich in geval van voorkomende problemen wenden tot de daartoe aangewezen (hogere) autoriteiten van Oostenrijk. Niet gebleken is dat dat voor eiser niet mogelijk is of dat de autoriteiten van Oostenrijk hem niet zouden kunnen of willen helpen.
6. Voor zover eiser zich beroept op artikel 16 van de Dublinverordening heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan dat artikel. Eiser heeft de gestelde afhankelijkheid tussen hem en zijn minderjarige halfbroer niet met (medische) documenten onderbouwd. Niet alleen is niet gebleken dat de halfbroer van eiser zorg nodig heeft, evenmin is gebleken dat de halfbroer uitsluitend of overwegend afhankelijk is van de hulp van eiser. Daar komt bij dat eiser en zijn halfbroer al geruime tijd (circa negen jaar) gescheiden van elkaar leven hebben geleefd, aangezien zijn halfbroer al in 2013 is vertrokken uit Syrië en eiser pas in 2022.
7. Tot slot maakt verweerder terughoudend gebruik van zijn discretionaire bevoegdheid om een asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening
onverplicht aan zich te trekken. Verweerder maakt van deze bevoegdheid gebruik indien sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat van onevenredige hardheid getuigt. Hoewel invoelbaar is dat eiser in de nabijheid van zijn familie in Nederland wenst te verblijven, mede omdat zijn familie mogelijk is getroffen door de recente aardbevingen, betekent dat niet dat overdracht voor eiser aan Oostenrijk onevenredig hard is.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Hoofdstuk D, pagina 67.