ECLI:NL:RBDHA:2023:3021

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 maart 2023
Publicatiedatum
10 maart 2023
Zaaknummer
NL23.3213
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in Dublin-zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 maart 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Algerijnse nationaliteit hebbende persoon, zijn asielaanvraag in Nederland had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat Slovenië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser had eerder op 8 juli 2022 in Slovenië een verzoek om internationale bescherming ingediend, wat leidde tot een verzoek van Nederland aan de Sloveense autoriteiten om eiser terug te nemen.

Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat Slovenië niet langer aan zijn internationale verplichtingen voldoet en dat hij bij terugkeer naar Slovenië het risico loopt om zonder een behoorlijke asielprocedure te worden uitgezet. De rechtbank heeft de zaak op 1 maart 2023 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door een waarnemer van zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank heeft overwogen dat het aan eiser is om aan te tonen dat de situatie in Slovenië is veranderd en dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer van toepassing is.

De rechtbank concludeert dat eiser niet heeft aangetoond dat de situatie in Slovenië sinds de eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is gewijzigd. De rechtbank oordeelt dat Slovenië in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag en dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid terecht heeft geoordeeld dat de aanvraag niet in behandeling genomen hoeft te worden. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.3213

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. E. Sahin),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Hopman).

Procesverloop

Bij besluit van 1 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Slovenië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL23.3214, op 1 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. A. Alkir als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Chbab. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1988 en de Algerijnse nationaliteit te hebben. Eiser heeft op 11 oktober 2022 asiel aangevraagd in Nederland.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw. [1] Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser op 8 juli 2022 in Slovenië een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Om deze reden heeft Nederland de Sloveense autoriteiten verzocht eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid en onder b, van de Dublinverordening. [2] De Sloveense autoriteiten hebben dit verzoek geaccepteerd.
3. Eiser kan zich hiermee niet verenigen en voert aan dat ten aanzien van Slovenië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser vreest ook als Dublinclaimant bij terugkeer naar Slovenië te worden uitgezet zonder dat hij de asielprocedure heeft kunnen doorlopen. Uit de uitspraak van de Afdeling [3] van 8 september 2022 [4] volgt dat groepen vreemdelingen systematisch en collectief worden overgebracht van Slovenië naar Kroatië zonder dat zij een verzoek om internationale bescherming kunnen indienen. Deze handelwijze levert een fundamentele systeemfout op. Subsidiair verzoekt eiser om aanhouding in afwachting van de antwoorden van het Hof van Justitie [5] op de prejudiciële vragen die deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, in de verwijzingsuitspraak van 15 juni 2022 [6] heeft gesteld.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat Slovenië in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Uitgangspunt is dat verweerder er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van uit mag gaan dat Slovenië zijn verdragsverplichtingen nakomt. Het is aan eiser om aannemelijk dat dat in zijn geval anders is. Eiser is daar niet in geslaagd.
5. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 8 september 2022 geoordeeld dat verweerder ten aanzien van Slovenië (nog steeds) van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan. [7] Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de situatie sindsdien is gewijzigd en dat de Sloveense autoriteiten zich niet langer aan hun internationale verplichtingen tegenover Dublinterugkeerders zullen houden. Eiser heeft daarnaast evenmin aannemelijk gemaakt dat hij als Dublinclaimant bij terugkeer risico loopt om slachtoffer te worden van pushbacks. Daar komt bij dat eiser in Slovenië een verzoek om internationale bescherming heeft kunnen indienen en dat hij opvang heeft gekregen.
6. Tot slot heeft de Afdeling zich in voornoemde uitspraak al uitgelaten over de ondeelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel aan de hand van de rechtspraak van het Hof van Justitie. In die uitspraak heeft de Afdeling geen aanleiding gezien om het beroep aan te houden in afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen. De rechtbank volgt dit oordeel.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.Hof van Justitie van de Europese Unie.