ECLI:NL:RBDHA:2023:292

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 januari 2023
Publicatiedatum
17 januari 2023
Zaaknummer
09/122609-22 en 09/104455-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen poging tot doodslag en andere strafbare feiten in verband met schietincident in Zoetermeer

Op 17 januari 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een schietincident in Zoetermeer op 15 mei 2022. De verdachte werd beschuldigd van medeplegen van poging tot moord, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor voorbedachte raad, waardoor hij werd vrijgesproken van deze aanklacht. Echter, de rechtbank vond wel voldoende bewijs voor medeplegen van poging tot doodslag. De verdachte en zijn medeverdachten hebben op klaarlichte dag het slachtoffer, [slachtoffer 1], neergeschoten, wat leidde tot ernstige verwondingen. De rechtbank legde de verdachte een jeugddetentie op van 423 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 100 uur. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld voor het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie, oplichting en mishandeling. De vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer 1], werd deels toegewezen, met een schadevergoeding van €7.808,19. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact op de samenleving, en maakte zich zorgen over het toenemende wapenbezit onder jongeren.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 09/122609-22 en 09/104455-21
Datum uitspraak: 17 januari 2023
Tegenspraak
Vonnis (vul parketnummer in)van de rechtbank Den Haag in de (kies tussen de alternatieven)zaken tegen de verdachte:
[verdachte](hierna: de verdachte),
geboren op [geboortedatum 1] te Zoetermeer,
adres: [adres 1]

1.Het onderzoek ter zitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 18 augustus 2022, 3 november 2022 (pro forma) en 13 december 2022 (inhoudelijke behandeling) en 3 januari 2023 (sluiting van het onderzoek).
De officier van justitie in deze zaak is mr. A.L.M. de L’Isle en de advocaat van de verdachte is mr. R.G. Jagesar te Den Haag. De verdachte is op de zitting verschenen.

2.De tenlastelegging

De verdachte wordt er, samengevat, van beschuldigd dat hij
  • op 15 mei 2022 in Zoetermeer samen met anderen met voorbedachten rade geprobeerd heeft [slachtoffer 1] van het leven te beroven
  • op 16 april 2021 in Zoetermeer een vuurwapen en munitie voorhanden heeft gehad
  • in de periode van 1 januari 2021 tot en met 16 april 2021 in Zoetermeer meerdere personen heeft opgelicht
  • in de periode van 1 januari 2021 tot en met 16 april 2021 in Zoetermeer verschillende geldbedragen en een paar schoenen heeft witgewassen
  • op 23 december 2021 in Zoetermeer [slachtoffer 2] heeft mishandeld
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in bijlage I.

3.09/122609-22

Inleiding
Op 15 mei 2022, omstreeks 14.35 uur, kwam bij de politie een melding binnen van een schietincident in een speeltuintje aan de Paganinirode in Zoetermeer. De melding hield in dat daar een jongen was neergeschoten.
Ter plaatste troffen twee agenten het slachtoffer aan. Het slachtoffer bleek later te zijn genaamd [slachtoffer 1] (hierna ook: [slachtoffer 1] ). [slachtoffer 1] lag op de grond en bloedde hevig.
Later bleek dat [slachtoffer 1] als gevolg van het schietincident verschillende verwondingen had opgelopen. Er was sprake van een schotwond in de linkerschouder en een schotwond in het rechterbovenbeen, met een beschadiging van de ondersleutelbeenaders (a. subclavia en v. subclavia), een klaplong (pneumothorax), een gebroken rib (Costa 2 fractuur) en een gebroken dijbeen (femurfractuur) tot gevolg. Voor deze letsels was direct chirurgisch ingrijpen noodzakelijk. [slachtoffer 1] is op dezelfde dag geopereerd in het Erasmus Medisch Centrum.
Op basis van signalementen en herkenningen kwamen meerdere verdachten in beeld: [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 3] .
Door het onderzoek naar de telecommunicatie van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] werd hun locatie achterhaald. Zij werden in de avond van 15 mei 2022 samen met [verdachte] in een auto aangetroffen en aangehouden. [medeverdachte 3] is de volgende dag, op 16 mei 2022, aangehouden.
[slachtoffer 1] heeft na het incident niets willen verklaren aan de politie en ook heeft hij geen aangifte willen doen. Bij de rechter-commissaris heeft hij op 24 november 2022 wel een verklaring afgelegd, inhoudende dat [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] op hem afliepen, en dat twee van hen hem hebben neergeschoten. De verdachte en de medeverdachten hebben zich in hun verhoren voornamelijk beroepen op hun zwijgrecht.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot moord of doodslag door op [slachtoffer 1] te schieten.
3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde medeplegen van poging tot moord, door samen met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] het slachtoffer neer te schieten. Op specifieke standpunten van de officier van justitie zal hierna – voor zover relevant – nader worden ingegaan.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. Zij heeft aangevoerd dat geen sprake is van medeplegen en dat de verdachte zelf geen aandeel heeft gehad in het feit. Het gegeven dat er forensisch bewijs is tegen de verdachte, aan de betrouwbaarheid waarvan moet worden getwijfeld, zegt niets over het al dan niet deelnemen aan het feit. Er is geen bewijs voor samenwerking tussen de verdachten. Van voorbedachte raad is geen sprake.
Op specifieke (bewijs)verweren van de raadsvrouw zal hierna – voor zover relevant – nader worden ingegaan.
3.3
De beoordeling
De rechtbank stelt op basis van de gebezigde bewijsmiddelen, die hierna in de bijlagen zullen worden weergegeven, het volgende vast.
Op de camerabeelden is te zien dat [medeverdachte 3] om 14.24 uur zijn woning aan de [adres 2] verlaat en vertrekt op de fiets. Op dat moment heeft hij een zwarte schoudertas om. Om 14.26 uur loopt [slachtoffer 1] samen met [betrokkene 1] over de Paganinirode. Een minuut later komt [medeverdachte 1] in beeld die achter hen aanloopt. Om 14.29 uur lopen twee personen over de parkeerplaats aan de Lisztrode, uit de richting van de speeltuin en in de richting van de [adres 3] . Vlak daarna volgt een persoon op de fiets en daarna nog een persoon te voet. Ook zij gaan richting de [adres 3] .
Even later, om 14.32 uur, komen [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] uit de richting van de [adres 3] en in de richting van de Lisztrode gelopen. Om 14.33 uur is op de beelden te zien dat zij gezamenlijk, dicht achter elkaar over de Lisztrode lopen, vanuit de richting van de [adres 3] en in de richting van de speeltuin aan de Paganinirode.
Vanuit de tuin van het adres Pagaginirode 5 is er zicht op de speeltuin. Op de camerabeelden van Paganinirode 5 is te zien dat [slachtoffer 1] om 14.33 uur vanaf de linkerkant in beeld komt. Hij loopt achteruit. Vanuit dezelfde richting komen twee andere personen in beeld, die allebei hun arm in de richting van [slachtoffer 1] strekken. [slachtoffer 1] zakt in elkaar op de grond. De twee personen verdwijnen in dezelfde richting uit beeld als waar zij vandaan kwamen.
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] in de speeltuin op hem afliepen, dat [medeverdachte 2] hem een klap gaf en dat twee van hen hem hebben beschoten.
Op de camerabeelden is om 14.35 uur te zien dat de vier personen die twee minuten eerder in de richting van de speeltuin liepen, nu uit die richting over de parkeerplaats aan de Lizstrode rennen in de richting van de [adres 3] . Getuige [getuige] heeft een groep jongens heen en weer zien rennen, en in de tussentijd heeft hij een knal gehoord. Op de beelden van [adres 3] 12 is te zien dat [verdachte] thuis komt. Hij draagt dan een zwarte schoudertas. Even later verlaat hij de woning weer, ditmaal in andere kleding. In zijn handen heeft hij de schoudertas en een gele Jumbotas.
Op de camerabeelden van de Dunantstraat, het adres van [medeverdachte 2] , is te zien dat om 16.44 uur een grijze auto komt aanrijden. Vervolgens stappen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] uit de auto. [medeverdachte 1] heeft dan andere kleding aan dan op de eerdere beelden. In de lift wisselen zij schoenen met elkaar. Om 16.51 uur komen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] weer terug in de hal en stappen zij in de grijze auto. [medeverdachte 2] heeft dan andere kleding aan. Om 17.12 uur arriveren zij weer op de Dunantstraat, waarna [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] om 17.15 uur het pand weer verlaten en in de grijze auto stappen. [medeverdachte 2] heeft dan opnieuw andere kleding aan.
Rond 22.15 uur worden [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] aangehouden in Den Haag in een grijze Peugeot 206. Na onderzoek is in de auto een vuurwapen en munitie aangetroffen. Ook is tussen de voeten van [verdachte] een gele Jumbotas gevonden, met daarin de kleding die hij droeg op de camerabeelden.
De politie heeft in de speeltuin waar [slachtoffer 1] is neergeschoten vier verschoten hulzen en twee kogelpatronen gevonden. Een van de hulzen is van het merk Auto 380, de andere munitie is van het merk S&B. Deze munitie, het in de auto aangetroffen vuurwapen en de in de auto aangetroffen munitie zijn vervolgens onderzocht op DNA en vingersporen. Op twee van de verschoten hulzen en de twee kogelpatronen uit de speeltuin is DNA gevonden dat met hoge waarschijnlijkheid van [medeverdachte 3] is. Het vuurwapen blijkt een omgebouwd gaspistool te zijn met een kaliber van 9 mm. In het vuurwapen zijn ook vijf kogelpatronen aangetroffen, van het merk S&B. Zowel op het vuurwapen als op één van die patronen is DNA gevonden dat met hoge waarschijnlijkheid van [verdachte] is. Ook is op het vuurwapen een duimafdruk van [verdachte] aangetroffen.
Uit onderzoek van het NFI blijkt dat er aanwijzingen zijn dat een van de hulzen die op de plaats delict zijn gevonden, te weten de huls van het merk Auto 380, is verschoten met het vuurwapen dat in de auto is aangetroffen. De drie andere hulzen zijn met een ander, maar wel allemaal met hetzelfde vuurwapen verschoten. De doorlaadsporen op de op de plaats delict aangetroffen patronen zijn veroorzaakt door hetzelfde vuurwapen als de doorlaadsporen in de drie hulzen van het merk S&B.
Het vuurwapen
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het wapen in de auto geen Zoraki, maar een Retay betrof. Door de politie is het vuurwapen als een Zoraki herkend, en het NFI heeft vastgesteld dat het vuurwapen mogelijk van het merk Retay is. Door de raadsvrouw is verzocht om het onderzoek naar het wapen van het bewijs uit te sluiten, omdat het - gezien deze tegenstrijdige bevindingen - een ondeugdelijk onderzoek betreft. Indien de rechtbank daartoe onvoldoende aanleiding ziet, is door de verdediging het voorwaardelijke verzoek gedaan om de onderzoekers te horen.
De rechtbank overweegt als volgt. Het vuurwapen dat is aangetroffen in de auto waarin de verdachten zijn aangehouden, is onderzocht door zowel de politie als het NFI. De politie herkent het wapen als een vuurwapen van het merk Zoraki, terwijl het NFI vaststelt dat het mogelijk een vuurwapen van het merk Retay betreft. Het NFI stelt daarnaast vast dat de opschriften op het vuurwapen onleesbaar zijn gemaakt. Een merknaam is dus niet zichtbaar. Het enkele feit dat aan een wapen waarvan de merknaam is weggevijld door twee deskundigen een andere merknaam wordt toegedicht, maakt niet dat het onderzoek naar en aan het wapen ondeugdelijk is. Immers, zowel de politie als het NFI stellen vast dat het vuurwapen een omgebouwd gas-/alarmpistool is met een kaliber van 9 mm. De merknaam van het wapen is in het kader van deze zaak niet doorslaggevend.
De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de bevindingen omtrent het wapen en de munitie, en zal niet tot bewijsuitsluiting overgaan.
Op dezelfde gronden zal de rechtbank het voorwaardelijk verzoek om de deskundigen te horen afwijzen, nu – behalve de verwijzing naar de merknaam – niet is onderbouwd dat het onderzoek ondeugdelijk of onbetrouwbaar is.
De verklaring van de verdachte, dat het in de auto aangetroffen wapen bij hem thuis lag en dat hij dat ná het incident in de speeltuin thuis heeft gepakt en meegenomen, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Deze verklaring, die de verdachte pas voor het eerst ter terechtzitting heeft afgelegd, geeft immers geen verklaring voor het gegeven dat met dát wapen een projectiel is afgevuurd in de speeltuin, van het merk auto 380, hetgeen volgt uit de rapportage van de deskundige.
Medeplegen?
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of er sprake is van medeplegen. De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen verklaard indien vast is komen te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af.
In de telefoons van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] zijn meerdere screenshots van het dossier in het [onderzoek] aangetroffen. In dat onderzoek is [medeverdachte 3] een van de slachtoffers en is [slachtoffer 1] een van de veroordeelden. De rechtbank gaat er om die reden vanuit dat het motief van onderhavig schietincident is gelegen in het [onderzoek] . Ook blijkt uit onderzoek aan de telefoons van de verdachten dat zij elkaar allemaal kennen.
Uit de bewijsmiddelen, zoals hiervoor omschreven, valt vast te stellen dat de verdachten op 15 mei 2022, zeer kort nadat [medeverdachte 1] achter het slachtoffer aan loopt, met zijn vieren richting de [adres 3] gaan, waar [verdachte] woont, en vervolgens gezamenlijk, met zijn vieren naar de speeltuin gaan. Uit de verklaring van [slachtoffer 1] volgt dat de verdachten wederom gezamenlijk, met zijn vieren op hem af komen, dicht bij hem staan en dat [medeverdachte 2] hem een klap geeft. Vrijwel direct wordt op hem geschoten.
Naar de uiterlijke verschijningsvormen hebben de verdachten gezamenlijk, als groep, de confrontatie met [slachtoffer 1] opgezocht. Daarbij zijn – zo volgt uit het forensisch onderzoek – in ieder geval twee vuurwapens gebruikt. Of [slachtoffer 1] door kogels uit een of beide vuurwapens is geraakt, is naar het oordeel van de rechtbank niet relevant: er is met twee vuurwapens, door twee van de verdachten, meerdere malen gericht op het slachtoffer geschoten.
De rechtbank kan niet met voldoende mate van zekerheid vaststellen wie de schutters waren. Dat leidt echter niet tot vrijspraak omdat er hier – naar het oordeel van de rechtbank – sprake is van medeplegen.
De verdachte is met de drie medeverdachten voorafgaand aan het feit samen geweest, eerst weg van de speeltuin en later weer richting de speeltuin. Hij is gezamenlijk met hen – naar uiterlijke verschijningsvormen – doelgericht naar de speeltuin gelopen, waarbij zij meteen en gezamenlijk de confrontatie met [slachtoffer 1] hebben opgezocht.
De eerst ter zitting afgelegde verklaring van de verdachte, dat hij niet de speeltuin is ingegaan, is ongeloofwaardig in het licht van de verklaring van [slachtoffer 1] en de bevindingen op de camerabeelden. De rechtbank gaat aan die verklaring voorbij.
Naar algemene ervaringsregels en zoals blijkt uit de achtergrond van dit conflict is naar het oordeel van de rechtbank de kans aanmerkelijk dat bepaalde groepen jongeren bewapend met messen en zelfs vuurwapens de confrontatie met elkaar opzoeken. Naar de ervaring leert worden deze wapens niet zelden ook daadwerkelijk gebruikt.
In deze zaak zijn tenminste twee vuurwapens meegenomen en ook afgeschoten. De verdachte maakte actief deel uit van het groepje van vier personen dat de confrontatie met het slachtoffer heeft gezocht. Het kan hem niet ontgaan zijn dat daarbij vuurwapens zijn meegenomen. Minst genomen had hij daar – gezien de achtergrond van het conflict – rekening mee moeten houden. Er is dus sprake van gezamenlijk meenemen van vuurwapens naar de confrontatie met [slachtoffer 1] . De verdachte moet op enig moment vlak voor of na het beschieten van [slachtoffer 1] één van die vuurwapens in handen hebben gehad.
De verdachten zijn vervolgens gezamenlijk naar de speeltuin gegaan en hebben gezamenlijk de confrontatie met [slachtoffer 1] gezocht waarbij [medeverdachte 2] [slachtoffer 1] ook een klap heeft gegeven. Nadat [slachtoffer 1] is neergeschoten, zijn de verdachten op hetzelfde moment en gezamenlijk weggevlucht. Op de beelden is te zien dat [verdachte] de zwarte schoudertas bij zich had, die eerder door [medeverdachte 3] was meegenomen. De verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben na het schietincident hun kleding gewisseld, en zij zijn diezelfde avond met elkaar aangehouden, waarbij een vuurwapen is gevonden dat bij het feit is gebruikt.
De verklaring van [verdachte] , inhoudende dat zijn vingerafdrukken zijn gevonden op het aangetroffen vuurwapen omdat hij het wapen pas ná het schietincident uit huis heeft gehaald, vindt de rechtbank in het licht van het bewijs ongeloofwaardig, zoals hiervoor is overwogen.
De rechtbank concludeert dat al het handelen van de verdachte en de medeverdachten zoals hiervoor beschreven, naar haar uiterlijke verschijningsvorm het karakter van een samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten draagt. Een aannemelijke verklaring van de verdachte of van de medeverdachten, die de redengevendheid van het bewijs ontkracht, ontbreekt.
De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat sprake is geweest van een gezamenlijke aanval, waarbij de verdachte en de medeverdachten zich van elkaars geweldshandelingen bewust moeten zijn geweest. Het voorgaande getuigt van een zodanige bewuste en nauwe samenwerking met het doel om [slachtoffer 1] neer te schieten, dat er sprake is van medeplegen. Het is daarbij niet van belang door wie is geschoten.
Tegen de achtergrond van het voorgaande dient de rechtbank vervolgens de vraag te beantwoorden hoe het handelen van de verdachte en zijn medeverdachten moet worden gekwalificeerd.
Poging tot moord?
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en om zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat [slachtoffer 1] met voorbedachte raad is neergeschoten. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. In het dossier is geen enkele aanwijzing te vinden dat er sprake was van een vooropgezet plan om [slachtoffer 1] iets aan te doen, vóór het moment waarop [slachtoffer 1] op 15 mei 2022 in Zoetermeer aankwam. Er zijn geen aanwijzingen dat al eerder op de dag of zelfs in de dagen voorafgaand aan het schietincident sprake is geweest van een voornemen of een plan.
Het lijkt er, gelet op de informatie die in het dossier is aangetroffen, eerder op, dat pas nadat [slachtoffer 1] in Zoetermeer liep en [medeverdachte 1] hem kennelijk daar heeft gezien, een haastig plan is gemaakt om bij elkaar te komen en verhaal te halen. Tussen het moment dat [medeverdachte 1] [slachtoffer 1] heeft zien lopen en het schieten in de speeltuin zitten hoogstens tien minuten. Hoewel dat theoretisch gezien genoeg tijd zou kunnen zijn om zich te beraden op consequenties, mede omdat er twee vuurwapens werden meegenomen, ziet de rechtbank in de gang van zaken zoals hiervoor beschreven eerder aanwijzingen dat het feit het gevolg is van een spontaan, ter plekke gemaakt plan wat meteen en zonder veel nadenken ten uitvoer is gebracht.
De verdachten hebben elkaar kort voor het schietincident ontmoet, waarna zij direct naar de speeltuin zijn gegaan. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het moment van zich daadwerkelijk beraden en gelegenheid voor bezinning in deze ontbreekt. De besluitvorming en de uitvoering zijn tot stand gekomen in een zodanig korte tijdspanne, dat niet kan worden bewezen verklaard dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. De rechtbank zal daarom de verdachte vrijspreken van het medeplegen van een poging tot moord.
Poging tot doodslag?
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de verdachte opzet heeft gehad op de mogelijke dood van [slachtoffer 1] en zich dus schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag.
De rechtbank stelt op grond van de bovengenoemde feiten en omstandigheden vast dat [slachtoffer 1] van korte afstand en meerdere malen is beschoten, door twee van de vier verdachten uit het groepje waarvan de verdachte actief deel uitmaakte. De handelingen van de verdachte en zijn medeverdachten, naar de uiterlijke verschijningsvorm bezien en gelet op de aard en ernst van het bij [slachtoffer 1] veroorzaakte letsel, kunnen niet anders worden uitgelegd dan als te zijn gericht op het toebrengen van dodelijk letsel. Er is immers meermalen gericht geschoten met scherpe munitie op een persoon die dicht bij staat. Het is een feit van algemene bekendheid dat het afvuren van kogels met een vuurwapen, zeker op relatief korte afstand, op het (boven)lichaam tot de dood kan leiden. De rechtbank concludeert op grond hiervan dat de verdachte opzet, minst genomen in voorwaardelijke vorm, heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] .
Conclusie
Het voorgaande, in samenhang bezien, leidt tot het oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag.
In bijlage II heeft de rechtbank de bewijsmiddelen opgenomen.

4.09/10445-21

4.1 09/104455-21
feit 1 (WWM) en feit 4 (mishandeling); beoordeling
Het onder 09/104455-21 feit 1 en feit 4 tenlastegelegde kan zonder nadere motivering bewezen worden verklaard. De verdachte heeft dit feit bekend en op zitting is door de verdediging geen vrijspraak bepleit. De bewezenverklaring volgt uit de bewijsmiddelen zoals opgenomen in bijlage II. Ten aanzien van deze feiten heeft de rechtbank volstaan met een opsomming, nu de verdachte deze feiten heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit.
4.2 09/104455-21
09/104455-21feit 2, oplichting; standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 09/104455-21 feit 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. In de slaapkamer van de verdachte zijn drie telefoons aangetroffen. In twee van die telefoons is aan het Whatsappaccount steeds hetzelfde telefoonnummer gekoppeld als in de derde telefoon, de eigen telefoon van de verdachte. Op deze twee telefoons zijn verschillende vrouwennamen aan verschillende accounts gekoppeld. De verdachte doet zich onder meer voor als ‘ [naam 1] ’, onder welke naam hij advertenties plaatst op een sekssite, mannen geld laat overmaken of opsturen en foto’s van hun ID-bewijs laat sturen. Vanaf de iPhone 6s zijn Tikkies verstuurd aan deze mannen, voor een totaalbedrag van €875,00. Op de iPhone SE zijn veel foto’s van rijbewijzen en identiteitskaarten van mannen aangetroffen, net als screenshots van Tikkie-betaalverzoeken. Het rekeningnummer dat is gekoppeld aan de verzonden Tikkies, is zonder toestemming op naam van [betrokkene 2] geopend.
4.3 09/104455-21
09/104455-21feit 2, oplichting; standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak van het onder 09/104455-21 feit 2 tenlastegelegde bepleit. De verdachte heeft de iPhone 6s en iPhone SE niet in gebruik gehad. Het telefoonnummer van de verdachte zou gekoppeld zijn aan de Whatsappaccounts van de iPhone 6s en iPhone SE. Maar het is feitelijk onmogelijk om met Whatsapp aan één telefoonnummer twee namen te koppelen. De verdediging stelt om die reden dat het onderzoek niet juist is uitgevoerd en verzoekt om de resultaten hiervan uit te sluiten van het bewijs. Daarnaast zijn de telefoons in een slaapkamer aangetroffen die niet van de verdachte is. Er is dan ook geen aanknopingspunt dat de telefoons van de verdachte moeten zijn. Van de aan de Tikkies gekoppelde bankrekening kan niet worden vastgesteld dat deze door de verdachte wordt gebruikt. Er worden namelijk contactloze betalingen gedaan op het Stedelijk College, een school waar de verdachte niet op zit en evenmin komt.
4.4. 09/104455-21
09/104455-21feit 2, oplichting; de beoordeling
De rechtbank stelt aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
In de slaapkamer waar de verdachte sliep zijn een iPhone 7Plus, een iPhone 6s en een iPhone SE aangetroffen. De iPhone 7Plus is de telefoon die de verdachte in gebruik heeft. Aan deze telefoon is het telefoonnummer [telefoonnummer 1] verbonden. Dit nummer is ook gekoppeld aan Whatsapp op deze telefoon. Op de iPhone 6s en de iPhone SE is ditzelfde telefoonnummer aan Whatsapp gekoppeld. De raadsvrouw heeft gesteld dat het onmogelijk is om meerdere namen aan één telefoonnummer te koppelen. Uit het dossier blijkt echter niet dat er met Whatsapp verschillende namen aan een telefoonnummer zijn gekoppeld. Daaruit blijkt slechts dat het account [telefoonnummer 1] @s.whatsapp.net op alle drie de telefoons wordt gebruikt. Alleen op de iPhone 6s is een Whatsappaccount met een gebruikersnaam aangetroffen, te weten [naam 1] . De rechtbank ziet dan ook in hetgeen de raadsvrouw heeft gesteld geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van de politie, noch om deze bevindingen van het bewijs uit te sluiten.
Zowel op de iPhone 6s als de iPhone SE is een veelvoud aan verstuurde berichten gevonden waarbij de gebruiker zich onder meer voordoet als [naam 1] . In deze berichten wordt seks aangeboden en worden afspraken voor seks gemaakt. Vervolgens wordt door ‘ [naam 1] ’ aan de ontvangers gevraagd om geld over te maken dan wel om een foto van een identiteitsbewijs te sturen.
De rechtbank stelt, gelet op het voorgaande, vast dat alle drie de telefoons van de verdachte zijn en dat het dus de verdachte is geweest die zich in berichten en communicatie met anderen heeft voorgedaan als [naam 1] .
In de iPhone 6s zijn meerdere transacties via Tikkies aangetroffen, en in de iPhone SE screenshots van betaalde Tikkie-verzoeken. Het is onbekend gebleven door wie deze Tikkies zijn betaald. De betaalde Tikkies zijn gestort op een rekeningnummer dat op naam blijkt te staan van [betrokkene 2] . Of en hoe de verdachte het geld heeft ontvangen, kan niet uit het dossier worden afgeleid. Voor een bewezenverklaring van de tenlastegelegde oplichting is dat echter ook niet strikt noodzakelijk, nu het hier ook het afgeven van ID-gegevens betreft.
Op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting door het aannemen van een valse naam en een valse hoedanigheid jegens meerdere onbekend gebleven slachtoffers en een onjuiste voorstelling van zaken in het leven heeft geroepen, waardoor deze zijn bewogen tot het betalen van een of meerdere geldbedragen en het verstrekken van een foto van een rijbewijs of ID-bewijs.
Met betrekking tot de ten laste gelegde periode overweegt de rechtbank dat uit het dossier niet kan worden opgemaakt dat de verdachte zich gedurende de gehele ten laste gelegde periode schuldig heeft gemaakt aan oplichting. Uit het dossier leidt de rechtbank af dat er in de periode van 13 maart 2021 tot 5 april 2021 transacties zijn uitgevoerd. De rechtbank heeft de bewezenverklaarde periode in zoverre beperkt.
4.5 09/104455-21
09/104455-21feit 3, witwassen; standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 09/104455-21 feit 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. De moeder en de zus van de verdachte hebben verklaard dat hij mensen heeft opgelicht met seksadvertenties, dat hij daar geld mee heeft verdiend en dat hij dure schoenen heeft gekocht zonder dat hij een bijbaantje heeft. De verdachte heeft verklaard dat hij deze schoenen heeft gekocht van het geld dat hij van zijn vader kreeg, maar zijn vader kan zich niet meer herinneren hoeveel geld hij hem gaf. Gezien deze verklaringen, en de verdachte Tikkies in maart en april ten bedrage van €875,00, die verstuurd zijn vanaf de telefoon van de verdachte, is het veel waarschijnlijker dat [verdachte] de schoenen met dat geld, afkomstig uit misdrijf, heeft betaald, dan de verklaring die hij daar zelf voor geeft.
4.6 09/104455-21
09/104455-21feit 3, witwassen ; standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het onder 09/104455-21 feit 3 tenlastegelegde. Het dossier biedt geen enkel aanknopingspunt dat de verdachte op enige wijze toegang heeft gehad tot de bankrekening waaraan de Tikkies betaald zijn, en dat de verdachte deze bedragen zou hebben kunnen verwerven of voorhanden heeft gehad. Ook ontbreken aanknopingspunten dat de schoenen van de verdachte gekocht zijn met uit oplichting verkregen gelden. Integendeel, de verdachte heeft verklaard dat hij de schoenen heeft gekocht van het geld dat hij van zijn vader kreeg in de tijd dat hij daar woonde.
4.7 09/104455-21
09/104455-21feit 3, witwassen; beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van €875,00 en van de schoenen. Daarbij neemt de rechtbank het volgende in overweging.
Hoewel op de telefoon die in de slaapkamer van de verdachte is gevonden, Tikkies zijn aangetroffen voor een bedrag van in totaal €875,00, kan op basis van het dossier niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat het rekeningnummer waar de Tikkies aan zijn betaald, aan de verdachte toebehoorde of dat hij daar toegang toe had. Evenmin kan op basis van het dossier buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat de schoenen zijn gekocht met uit enig misdrijf verkregen gelden. Naar de verklaring van de vader van de verdachte, die gaat over het geven van kleedgeld aan de verdachte, is bovendien geen nader onderzoek gedaan.
Het voorgaande leidt er toe dat er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen. De verdachte zal dan ook van het onder 09/104455-21 feit 3(vul de feitaanduidingen in) tenlastegelegde worden vrijgesproken.

5.De bewezenverklaring

Op grond van de bewijsmiddelen en op grond van de conclusies hierboven, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 09/122609-22 tenlastegelegde en het onder 09/104455-21 feit 1, 2 en 4(vul de feitaanduidingen in) tenlastegelegde heeft begaan.
Bewezenverklaard wordt dat:
09/122609-22
hij op 15 mei 2022 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met anderen ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet met vuurwapens in het lichaam en been van die [slachtoffer 1]
heeftgeschoten en meermalen in de richting van die [slachtoffer 1]
heeftgeschoten terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
09/104455-21
1
hij op 16 april 2021 te Zoetermeer een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een omgebouwd gaspistool, van het merk Ekol, type Major, kaliber 7.65 (.32 auto) zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en pistoolmunitie (2 stuks, merk Selier & Bellot) voorhanden heeft gehad;
2
hij in de periode van 13 maart 2021 tot en met 5 april 2021 te Nederland, meermalen met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
meerdere (tot op heden onbekend gebleven mannelijke) personen heeft bewogen tot het betalen van een of meerdere geldbedragen en/of het verstrekken van een rijbewijs en/of een id-bewijs, door (telkens)
- zich (in een advertentie op een website zoals [website] ) voor te doen als een vrouw die bereid is seksuele handelingen te verrichten tegen betaling en/of
- daarbij de naam [naam 1] en/of [naam 1] en/of een andere naam te gebruiken en/of
- ( een) foto(´s) te sturen van een (schaars geklede) vrouw en/of
- via verschillende online kanalen met genoemde (onbekende mannelijke) personen
berichten uit te wisselen en/of
- met genoemde (onbekende mannelijke) personen prijsafspraken te maken en/of
- genoemde (onbekende mannelijke) personen te vragen om een kopie van een
legitimatiebewijs met als reden bijvoorbeeld dat deze vrouw wil
verifiërenof de man wel ouder is dan 18 en/of
- aan genoemde (onbekende mannelijke) personen te vragen vooraf een geldbedrag te betalen
waardoor genoemde (onbekende mannelijke) personen werden bewogen tot het betalen van een of
meerderegeldbedragen en/of het verstrekken van een rijbewijs en/of een id-bewijs;
4
hij op 23 december 2021 te Zoetermeer [slachtoffer 2] heeft mishandeld door hem meerdere malen met zijn vuist in het gezicht te slaan.
Het meer of anders tenlastegelegde is niet bewezen. De verdachte zal (ook) daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank heeft taal- en/of schrijffouten in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is hierdoor niet benadeeld.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte

De feiten en de verdachte zijn strafbaar.(vul de feitaanduidingen in)

7.De straf en/of maatregel

7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft twintig maanden jeugddetentie geëist, met aftrek, waarvan zes maanden voorwaardelijk en met oplegging met bijzondere voorwaarden. De officier van justitie heeft dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden gevorderd.
7.2
Standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, kan worden volstaan met een straf die gelijk is aan de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Een jeugddetentie voor de duur van twintig maanden staat niet in verhouding tot de tenlastegelegde feiten en de rol van de verdachte daarin.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag. Tijdens een confrontatie in een speeltuin aan de Paganinirode hebben de verdachte en zijn medeverdachten op klaarlichte dag [slachtoffer 1] neergeschoten. [slachtoffer 1] is daarbij door twee kogels geraakt in zijn bovenbeen en in zijn schouder. Hij heeft hierdoor blijvend letsel opgelopen. Er is een stent in zijn kransslagader geplaatst en hij heeft hiervoor de rest van zijn leven medicijnen nodig.
De rechtbank leidt uit de processen-verbaal van de politie - en bij gebrek aan enige andersluidende verklaring van de verdachte - af dat de achtergrond van het schietincident gelegen is in een steekpartij van een jaar eerder, waarbij [medeverdachte 3] slachtoffer was en in verband waarmee [slachtoffer 1] is veroordeeld. Uit berichten in de media blijkt dat steeds meer jongeren (vuur)wapens bij zich dragen. Dit komt deels voort uit eerdere geweldsincidenten, waardoor sommige jongeren zich niet meer veilig voelen en een wapen meenemen om zich te kunnen verdedigen, met alle gevolgen van dien. De rechtbank maakt zich grote zorgen over het wapenbezit onder jongeren en de daarmee samenhangende toename van steek- en schietincidenten onder jongeren.
Deze zaak is daarvan een schokkend en triest voorbeeld. Ook in deze zaak hadden de verdachten vuurwapens met munitie bij zich en hebben die gebruikt, ogenschijnlijk met het grootste gemak en zonder enige voor de rechtbank begrijpelijke aanleiding. Er is meerdere malen gericht op [slachtoffer 1] geschoten. [slachtoffer 1] heeft het overleefd, ternauwernood, want hij is zeer zwaar gewond geraakt.
Dit feit heeft bovendien voor veel onrust en gevoelens van onveiligheid in de betreffende wijk, in Zoetermeer en meer algemeen in de maatschappij gezorgd. De verdachte heeft, evenals de andere verdachten, zich steeds beroepen op zijn zwijgrecht en op geen enkele manier berouw over deze daad of inzicht getoond in de gruwelijkheid daarvan. De rechtbank maakt zich daarover ernstige zorgen, omdat totaal onzeker is of de verdachte van zijn daad en de strafrechtelijke reactie daarop kan leren en/of herhaling van een dergelijke daad kan worden voorkomen.
De rechtbank neemt dit alles de verdachte en zijn medeverdachten zeer kwalijk.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie, en aan oplichting en mishandeling. Dit zijn ernstige feiten, waarbij de verdachte op geen enkel moment heeft stilgestaan bij de gevolgen van zijn handelen. Daar komt nog bij dat de voorlopige hechtenis van de verdachte voor deze feiten geschorst was toen hij op 15 mei 2022 een nieuw strafbaar feit pleegde. Hij heeft zich niets aangetrokken van de schorsende voorwaarden waaraan hij zich moest houden. Ook dit rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.
Strafblad
De rechtbank stelt aan de hand van de Justitiële Documentatie van 19 juli 2022 vast dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk misdrijf.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van de Pro Justitia rapportage van 23 juni 2021 en van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 24 april 2022. Uit de rapportages komt, samengevat, het volgende naar voren:
Pro Justitia rapportage van 23 juni 2021, uitgebracht in verband met de feiten met parketnummer onder 09/104455-21
Bij betrokkene wordt een (ongespecificeerde disruptieve, impulsbeheersings of andere) gedragsstoornis vastgesteld die zich uit in problematisch gedrag op, en risicovol en grensoverschrijdend, zelfbepalend gedrag.
De gedragsstoornis is naar de mening van onderzoeker niet bepalend geweest bij dit feit.
Onderzoeker ziet ten aanzien van het eerste feit geen argumenten om het ten laste gelegde verminderd toe te rekenen. Ten aanzien van het tweede en derde feit onthoudt onderzoeker zich van een advies ten aanzien van het toe rekenen. Het recidiverisico wordt als matig tot hoog ingeschat.
Begeleiding dient erop gericht te zijn op grond van een uitgebreid delict scenario de risico’s in gedrag en overtuigingen aan te pakken. Het is belangrijk dat betrokkene een realistisch, gedifferentieerd en voldoende positief zelfbeeld ontwikkelt en meer inzicht krijgt in zijn eigen beleving, behoeften en beweegredenen. Daarbij moet hij leren te kiezen voor pro sociale vrienden en te werken aan een positief toekomstperspectief. De inzet van een coach die hem op de voet in zijn dagelijks functioneren volgt en als rolmodel kan functioneren is hiervoor aangewezen. Daarbij dient er aandacht te zijn voor het bespreken van de gezinsrelaties, hun invloed op het functioneren van betrokkene en zijn gevoelens ten aanzien hiervan.
Rapport van de Raad van 24 april 2022
Uit de beschikbare informatie maakt de Raad op dat [verdachte] een belast verleden heeft. Het kan zijn dat hij zijn thuissituatie hierdoor (langdurig) als onveilig en onvoorspelbaar heeft ervaren. Het is bekend dat dit soort ingrijpende jeugdervaringen gepaard gaan met een verhoogd risico op risicovol en ongezond gedrag.
Naast beschreven risicofactoren ziet de Raad verschillende beschermende factoren die het risico op herhaling kunnen verkleinen.
Mevrouw [deskundige] heeft, namens de Raad, als deskundige ter zitting het volgende toegelicht. Er zijn zorgen over het patroon dat gezien wordt en over het feit dat de verdachte weinig openheid geeft. Nadat de verdachte voor de eerste keer had vastgezeten, zijn jeugdreclassering en een coach ingezet, maar dat heeft niet kunnen voorkomen dat hij opnieuw verdacht wordt van een zeer ernstig feit. Het is belangrijk dat de verdachte, bij een veroordeling, een delictanalyse bij De Waag doet, zodat er zicht kan komen op hoe het zo ver heeft kunnen komen, hoe dit in de toekomst voorkomen kan worden en wat de verdachte zelf nodig heeft om het te kunnen verwerken.
Mevrouw [deskundige] heeft, namens de jeugdreclassering, als deskundige ter zitting toegelicht dat de verdachte aan de slag wil met emotieregulatie, terwijl hij daar eerder niet gemotiveerd voor was. Op dit moment is er nog geen nieuwe school voor de verdachte gevonden, maar hij kan zich wel inschrijven voor een niveau 2 opleiding, waarna hij na een jaar kan doorstromen naar niveau 3.
Op te leggen straf of maatregel
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit, de oriëntatiepunten, de justitiële documentatie, de persoon en persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die blijken uit de hiervoor genoemde rapporten en hetgeen door betrokkenen ter zitting naar voren is gebracht. De rechtbank vindt gelet op de ernst van de feiten een aanzienlijke jeugddetentie op zijn plaats, waarvan een gedeelte voorwaardelijk zal worden opgelegd. Gelet op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte is het belangrijk dat hij voor een langere periode op verschillende gebieden wordt ondersteund en waar nodig wordt (bij)gestuurd. Daarom zal de rechtbank aan het voorwaardelijk deel van de straf bijzondere voorwaarden verbinden, die hierna zullen worden benoemd.
Anders dan door de officier van justitie is geëist, zal de rechtbank geen samenscholings- of drillrapverbod als bijzondere voorwaarde opleggen. Hoewel de wens tot een dergelijk verbod invoelbaar is, is dit een te algemeen verbod om het goed te kunnen handhaven. Daarnaast vindt de rechtbank het eigenlijk vanzelfsprekend dat de verdachte zich niet met rivaliserende jeugdgroepen en gewelddadige drillrapgroepen inlaat en ook in dat verband geen nieuwe strafbare feiten pleegt. Bovendien zal het samenscholings- en drillrapverbod grotendeels ondervangen worden door het contactverbod, dat wel als bijzondere voorwaarde opgenomen zal worden.
Hoewel de ernst van het feit een langere jeugddetentie op zichzelf rechtvaardigt, vindt de rechtbank het belangrijk dat de verdachte, die al geruime tijd in voorlopige hechtenis zit, zo snel mogelijk weer kan starten met zijn opleiding. De rechtbank zal de verdachte daarom een jeugddetentie voor de duur van 423 dagen opleggen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk. Daarnaast legt de rechtbank de verdachte een werkstraf voor de duur van 100 uur op.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten het medeplegen van een poging tot doodslag. De verdachte heeft geen inzicht willen geven in zijn betrokkenheid of beweegredenen. Gelet hierop en gezien de achtergrond van het feit, bestaat naar het oordeel van de rechtbank het risico dat ook dit feit weer tot escalatie en nieuw geweld kan leiden. Daarom is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. De rechtbank zal daarom bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

8.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en heeft een schadevergoeding van €29.508,19, te vermeerderen met de wettelijke rente, gevorderd. Dit bedrag bestaat uit €19.508,19 aan materiële schade en €10.000,00 aan immateriële schade.
8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering met betrekking tot de schade aan de kleding en het opvragen van de medische informatie toegewezen kan worden. Ten aanzien van de immateriële schade refereert de officier van justitie zich aan het oordeel van de rechtbank. Voor zover de vordering de kosten van de studievertraging betreft, zal deze niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de vordering afgewezen moet worden, nu vrijspraak is bepleit, dan wel niet-ontvankelijk verklaard moet worden vanwege een onevenredige belasting van het strafgeding.
De vergoeding voor kledingschade van €800,00 voor het vest zal moeten worden afgewezen, nu dit bedrag niet nader onderbouwd is. Ook de gevorderde vergoeding van kosten voor de studievertraging al afgewezen moeten worden. Er zijn geen stukken ter onderbouwing overgelegd om aan te tonen dat [slachtoffer 1] schoolgaande is en was. Daarnaast blijkt [slachtoffer 1] zelf in detentie te zitten, wat ook een reden voor studievertraging kan zijn. Ten aanzien van de immateriële schade leent de vordering zich niet voor behandeling in het strafgeding. [slachtoffer 1] heeft namelijk zelf verklaard dat hij geen last heeft van het incident. Daarnaast is er geen concreet bewijs dat er psychische schade zou zijn. Er dient rekening gehouden te worden met een zekere mate van eigen schuld, nu [slachtoffer 1] zich bezighoudt met geweldsincidenten en deze opzoekt.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de vordering voor zover deze betrekking heeft op de post studievertraging niet-ontvankelijk verklaren, aangezien de behandeling van dat deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Daartoe wordt het volgende overwogen. Ter zitting is door de advocaat van de benadeelde partij, mr. Jordan, toegelicht dat het slachtoffer twee tot drie maanden niet naar school heeft kunnen gaan, maar vervolgens wel is ingestroomd in het volgende studiejaar. In het licht hiervan en bij gebrek aan nadere onderbouwende stukken is niet vast te stellen of en zo ja, in welke mate studievertraging is opgetreden. De rechtbank is van oordeel dat nader onderzoek hiernaar een onevenredige belasting van het strafgeding zal opleveren.
De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post opvragen van medische informatie, ter hoogte van €168,19, is namens de verdachte niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit. Dit onderdeel van de vordering zal daarom worden toegewezen.
De rechtbank vindt dat de vordering voor zover deze ziet op de broek, geheel toewijsbaar is. Het gevorderde bedrag van €40,00 komt de rechtbank ook zonder nadere onderbouwing redelijk voor. Voor zover de vordering betrekking heeft op het vest, vindt de rechtbank een bedrag van €100,00 in redelijkheid toewijsbaar. Het gevorderde bedrag van €800,00 is niet nader onderbouwd, waardoor niet vastgesteld kan worden of het vest daadwerkelijk zoveel gekost heeft en hoe lang geleden het is aangeschaft. Om die reden kan de rechtbank evenmin vaststellen of het een echt Moncler vest betreft.
Ten aanzien van de immateriële schade vindt de rechtbank gezien de ernst van het feit en de medische gevolgen voor de benadeelde partij een vergoeding tot een bedrag van €7.500,00 toewijsbaar. Gelet op de aard van de beperkingen waar [slachtoffer 1] de rest van zijn leven last van zal hebben, is dit een passend bedrag. [slachtoffer 1] heeft een ernstige verwonding opgelopen, als gevolg waarvan hij de rest van zijn leven een stent heeft en waarvoor hij levenslang medicatie zal moeten nemen.
Voor toewijzing van een bedrag ter vergoeding van de psychische gevolgen dient de benadeelde partij deze vordering verder te onderbouwen, hetgeen achterwege is gebleven. Nu gelegenheid voor een nadere onderbouwing een onevenredige belasting voor het strafproces zou opleveren zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering tot immateriële schadevergoeding. Zij kan dit gedeelte van de vordering aanbrengen bij de civiele rechter.
De rechtbank zal gelet op dit alles de vordering ten laste van de verdachte toewijzen tot een bedrag van €7.808,19, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente met ingang van 15 mei 2022.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat de verdachte de strafbare feiten ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover de mededaders een bedrag aan de benadeelde partij hebben betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de (hoofdelijke) verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot €7.808,19 vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 15 mei 2022 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 1] .
De rechtbank zal geen gijzeling verbinden aan de schadevergoedingsmaatregel.

9.Beslag

9.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de inbeslaggenomen telefoons verbeurdverklaard moeten worden, omdat deze zijn gebruikt bij het onder 09/104455-21 feit 2 tenlastegelegde.
9.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verdachte de iPhone7 al heeft teruggekregen. Van de andere twee telefoons doet hij afstand.
9.3
De beoordeling
Nu het belang van de strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan de verdachte gelasten van het op de beslaglijst onder 3 genummerde voorwerp.
De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 1 en 2 genummerde voorwerpen, verbeurdverklaren. Deze voorwerpen zijn voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien deze voorwerpen aan de verdachte toebehoren en met behulp van deze voorwerpen het onder 09/104455-21 feit 2 bewezenverklaarde feit is begaan of voorbereid.
Bij de vaststelling van deze bijkomende straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.

10.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
33, 36f, 45, 47, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 287, 300, 326 van het Wetboek van Strafrecht, (vul de feitaanduidingen in)26 en 55 (vul de feitaanduidingen in)van de Wet wapens en munitie(vul de feitaanduidingen in).
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.De beslissing

De rechtbank:
voorwaardelijk verzoek
wijst af het voorwaardelijke verzoek van de verdediging om de wapendeskundigen nader te horen;
vrijspraak
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 09/104455-21 feit 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 09/122609-22 en het onder 09/104455-21 feit 1, 2 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven is omschreven en kwalificeert dit als
09/122609-22
medeplegen poging tot doodslag;
09/104455-21
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
oplichting;
eenvoudige mishandeling;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
straf en/of maatregel
veroordeelt de verdachte tot
jeugddetentievoor de duur van
423 dagen
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van deze jeugddetentie wordt afgetrokken;
bepaalt, dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot
120 dagenniet ten uitvoer zal worden gelegd als de veroordeelde zich tot het einde van de proeftijd, die wordt vastgesteld op
2 jaren, houdt aan de volgende voorwaarden:
1. dat hij zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
2. dat hij zich gedurende de proeftijd zal houden aan de aanwijzingen van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming west en zich zal melden bij de jeugdreclassering, zo lang als de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht;
3. dat hij gedurende de proeftijd zal meewerken aan het maken van een delictanalyse, en behandeling bij De Waag of een vergelijkbare instelling, indien en voor zo lang als de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht;
4. dat hij gedurende de proeftijd zal meewerken aan een coachingstraject en zich zal houden aan de afspraken die daarbij met hem worden gemaakt, voor zo lang als de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht;
5. dat hij gedurende de proeftijd onderwijs zal volgen of een andere zinvolle en door de jeugdreclassering goedgekeurde dagbesteding zal hebben;
6. dat hij gedurende maximaal zes maanden van de proeftijd tussen 18:00 uur en 07:00 uur aanwezig zal zijn op het adres [adres 1] De verdachte zal buiten deze tijden slechts naar buiten mogen in overleg met en na toestemming van de jeugdreclassering en onder toezicht van een door de jeugdreclassering goedgekeurde volwassene;
7. dat hij gedurende maximaal zes maanden van de proeftijd zal meewerken aan controle op het locatiegebod door middel van elektronisch toezicht, zo lang als de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht;
8. dat hij gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect en ook niet via sociale media – contact zal opnemen, zoeken of hebben met het slachtoffer:

- [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] ;

en met de medeverdachten:
- [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedatum 3] ;
- [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedatum 4] ;
- [medeverdachte 3] , geboren op [geboortedatum 5] ;
geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming west tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
wijst de veroordeelde op de overigens geldende voorwaarden dat hij gedurende de proeftijd:
9. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
10. zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering, zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
dadelijke uitvoerbaarheid
beveelt dat de gestelde voorwaarden en het aan genoemde jeugdreclasseringsinstelling opgedragen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn;
veroordeelt de verdachte voorts tot
een taakstraf in de vorm van een
werkstrafvoor de duur van
100 (honderd) uuren beveelt voor het geval de veroordeelde deze taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
50 (vijftig)dagen;
schadevergoeding
wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] , deels toe en veroordeelt de verdachte
hoofdelijktegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen een bedrag van €7.808,19 euro, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 15 mei 2022 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, met veroordeling van de verdachte in de kosten van de benadeelde partij gemaakt - tot op heden begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
bepaalt dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader(s) aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
veroordeelt de verdachte
hoofdelijkin de kosten door de benadeelde partij ter verdediging tegen de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden begroot op nihil;
legt aan de verdachte op de
hoofdelijkeverplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot €7.808,19, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 15 mei 2022 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 1] ;
bepaalt dat indien volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting – gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 0 dagen;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader(s) zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen;
beslag
gelast de teruggave aan de verdachte van het op de beslaglijst onder 3 genummerde voorwerp, te weten:
1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: 2579911, zwart, merk: Iphone);
verklaart verbeurd de op de beslaglijst onder 1 en 2 genummerde voorwerpen, te weten:
1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: 2579980, Roze, merk: Apple)
1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: 2579967, Goud, merk: Apple);
voorlopige hechtenis
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.M.M. Engbers, kinderrechter, voorzitter,
mr. A.M.A. Keulen, kinderrechter,
en mr. M.H. Rochat, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Nijhuis, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 17 januari 2023.