In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 9 maart 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster, een Ghanese vrouw, had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit dateert van 25 juli 2022. Verzoekster verzocht de voorzieningenrechter om te bepalen dat haar uitzetting achterwege blijft totdat op haar bezwaar is beslist. De Staatssecretaris heeft in een brief van 11 november 2022 aangegeven zich niet te verzetten tegen de toewijzing van de gevraagde voorziening. De voorzieningenrechter heeft vervolgens besloten het onderzoek ter zitting achterwege te laten en het onderzoek te sluiten.
De voorzieningenrechter overweegt dat, aangezien de Staatssecretaris zich niet verzet tegen de toewijzing van de voorlopige voorziening, er geen beletselen zijn om deze toe te wijzen. De voorzieningenrechter heeft de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 837,-. Dit bedrag is gebaseerd op het Besluit Proceskosten bestuursrecht, waarbij rekening is gehouden met de beroepsmatige rechtsbijstand die door een derde is verleend. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.