ECLI:NL:RBDHA:2023:2845

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 maart 2023
Publicatiedatum
8 maart 2023
Zaaknummer
NL22.19287
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluitvorming en proceskosten in asielprocedure na niet tijdig nemen van besluit

In deze zaak heeft eiser op 12 augustus 2020 een asielaanvraag ingediend, welke op 17 september 2020 is afgewezen. Dit besluit werd op 3 augustus 2021 ingetrokken zonder dat er een nieuw besluit is genomen. Eiser heeft op 27 september 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. De rechtbank heeft de zaak behandeld op zitting op 2 maart 2023, waarbij eiser aanwezig was met zijn gemachtigde en een tolk. Verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, is niet verschenen.

De rechtbank overweegt dat op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. Eiser heeft verweerder op 5 september 2022 in gebreke gesteld, waarna meer dan twee weken zijn verstreken voordat hij beroep heeft ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat de wettelijke beslistermijn is verstreken zonder dat er een beslissing is genomen.

Eiser verzoekt de rechtbank om verweerder op te dragen een nieuw besluit te nemen en om een dwangsom op te leggen voor elke dag dat verweerder in gebreke blijft. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom verbeurt van € 100 per dag, met een maximum van € 7.500. Daarnaast wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 837. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen, omdat dit niet nader is onderbouwd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.19287

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R.S. Sewdajal),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: C. van der Meijs).

Procesverloop

Eiser heeft op 12 augustus 2020 een asielaanvraag ingediend.
Op 17 september 2020 is deze aanvraag afgewezen.
Dit besluit is op 3 augustus 2021 ingetrokken, zonder dat er een nieuw besluit is genomen.
Eiser heeft op 27 september 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 12 augustus 2020. Hierbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft op 23 februari 2023 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op zitting op 2 maart 2023. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Nieuwland-Helou. Verweerder is zonder voorafgaand bericht niet verschenen.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een beluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
2. Eiser heeft op 12 augustus 2020 een asielaanvraag ingediend. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 bedraagt de beslistermijn zes maanden. Dit betekent dat verweerder uiterlijk op 12 februari 2021 een beslissing had moeten nemen. De rechtbank stelt vast dat verweerder geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheden om de beslistermijn te verlengen. Ook de generieke verlenging van de beslistermijn op grond van het besluit van verweerder van 21 september 2022, WBV2022/22, is niet van toepassing aangezien de beslistermijn al was verlopen op het moment van inwerkingtreding van deze WBV.
3. De rechtbank stelt vast dat de wettelijke beslistermijn is verstreken zonder dat er op dit moment een beslissing op eisers asielaanvraag is genomen. Eiser heeft verweerder op 5 september 2022 rechtsgeldig in gebreke gesteld. Hierna zijn meer dan twee weken verstreken voordat eiser beroep heeft ingesteld. Het beroep is gegrond.
4. Eiser verzoekt de rechtbank om verweerder op te dragen zo snel mogelijk alsnog een besluit te nemen, verweerder een rechterlijke dwangsom op te leggen voor elke dag dat hij in gebreke blijft deze uitspraak na te leven, en verweerder te veroordelen in de door hem gemaakte proceskosten.
5. Op grond van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb kan de bestuursrechter het bestuursorgaan opdragen een nieuw besluit te nemen of een andere handeling te verrichten met inachtneming van zijn aanwijzingen. Daarbij kan hij het bestuursorgaan een termijn stellen voor het nemen van het nieuwe besluit.
6. Verweerder heeft aangegeven ernaar te streven eiser binnen vier weken uit te nodigen voor een gehoor en daarna binnen acht weken te besluiten op de asielaanvraag, en verzoekt de rechtbank om de nadere beslistermijn vast te stellen op twaalf weken. De rechtbank zal conform dit verzoek beslissen.
7. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 30 november 2022 [1] volgt dat artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (de Tijdelijke wet) onverbindend is voor zover daarin is bepaald dat de artikelen 8:55d, tweede lid, en 8:72, zesde lid, van de Awb niet van toepassing zijn op besluiten op asielaanvragen. Dit betekent dat de bestuursrechter ook in asielprocedures, indien het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond is en er nog geen besluit is bekendgemaakt, bepaalt dat verweerder binnen de door hem gestelde termijn alsnog een besluit neemt en aan zijn uitspraak een nadere dwangsom verbindt voor iedere dag dat verweerder in gebreke blijft de uitspraak na te leven.
8. De rechtbank zal om deze reden bepalen dat verweerder een dwangsom verbeurt voor elke dag dat hij in gebreke blijft deze uitspraak na te leven ter hoogte van € 100 per dag met een maximum van € 7.500.
9. Eiser heeft ook verzocht om verweerder te veroordelen tot het voldoen van een schadevergoeding. Verweerder heeft op dit punt geen verweer gevoerd. De rechtbank stelt echter vast dat het verzoek om schadevergoeding niet nader is onderbouwd en ziet derhalve geen aanleiding om dit verzoek te honoreren.
10. De rechtbank ziet wel aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 837, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift en een punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 837, en vermenigvuldigd met een wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100 (honderd euro) moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,- (zevenduizendvijfhonderd euro);
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 837 (achthonderdzevenendertig euro);
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. S.S. van der Velde, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.