ECLI:NL:RBDHA:2023:2831

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 maart 2023
Publicatiedatum
8 maart 2023
Zaaknummer
SGR 22_6859
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op verzoek om herbeoordeling kinderopvangtoeslag

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de Belastingdienst/Toeslagen omdat hij van mening is dat er niet tijdig is beslist op zijn verzoek tot herbeoordeling van zijn recht op kinderopvangtoeslag, ingediend op 4 juni 2020. Eiser heeft de Belastingdienst op 15 april 2022 in gebreke gesteld, waarna hij op 24 oktober 2022 beroep heeft ingesteld wegens het uitblijven van een beslissing. De rechtbank heeft de zaak op 23 februari 2023 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en de Belastingdienst werd vertegenwoordigd door twee gemachtigden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Belastingdienst op 16 maart 2021 een besluit heeft genomen, maar eiser stelt dat hij dit besluit nooit heeft ontvangen. De rechtbank oordeelt dat het belang van eiser bij een beslissing op zijn aanvraag is komen te vervallen, omdat hij geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 16 maart 2021. De rechtbank concludeert dat het beroep van eiser niet ontvankelijk is, omdat hij niet tijdig bezwaar heeft gemaakt en de termijn hiervoor inmiddels is verstreken. De rechtbank wijst erop dat eiser redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen bezwaar heeft gemaakt, waardoor hij geen toegang heeft tot de bestuursrechter. De rechtbank verklaart het beroep niet ontvankelijk en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/6859

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 maart 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. S. van der Eijk),
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigde: mrs. S. Büyükpisirici en W.E. Louwerse).

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingesteld omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn verzoek tot een herbeoordeling van zijn recht op kinderopvangtoeslag van 4 juni 2020.
Bij brief van 15 april 2022 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld.
Op 24 oktober 2022 heeft eiser beroep ingesteld wegens het uitblijven van een beslissing op de aanvraag, waarbij eiser de rechtbank heeft verzocht de hoogte van de door verweerder verbeurde dwangsom vast te stellen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend op 5 december 2022. Eiser heeft hierop een reactie gegeven op 24 januari 2023.
De rechtbank heeft het beroep op 23 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser heeft op 4 juni 2020 een verzoek om een herbeoordeling van zijn recht op kinderopvangtoeslag gedaan. Bij brief van 3 december 2020 heeft verweerder de beslistermijn verlengd tot 30 juni 2021. Bij brief van 16 juli 2021 heeft verweerder de beslistermijn nogmaals verlengd. Op 15 april 2022 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld. Verweerder heeft bij brief van 8 juli 2022 eiser laten weten op 16 maart 2021 al een besluit te hebben genomen.
Wat vinden partijen?
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat op 16 maart 2021 tijdig is beslist op het verzoek tot herbeoordeling, en hij daarom geen dwangsom is verschuldigd. De brief van
16 juli 2021 waarmee de beslistermijn is verlengd, is een administratieve fout geweest. Het beroep is volgens verweerder niet-ontvankelijk.
3. Eiser stelt dat hij het besluit van 16 maart 2021 en de brief van 8 juli 2022, waarin naar het besluit wordt verwezen, niet heeft ontvangen. Hij heeft voor het eerst kennis genomen van het besluit tijdens het lezen van het verweerschrift van 5 december 2022. Daarbij heeft eiser ter zitting aangegeven dat volgens hem verweerder nog steeds niet heeft beslist, omdat het besluit niet ziet op de door hem gedane aanvraag van 4 juni 2020.
Het oordeel van de rechtbank
4. Het standpunt van eiser, dat verweerder nog niet heeft beslist omdat het besluit van 16 maart 2021 niet ziet op de door eiser gedane aanvraag van 4 juni 2020, kan de rechtbank niet volgen. In het besluit wordt duidelijk verwezen naar deze aanvraag. De rechtbank stelt dan ook vast dat het belang dat eiser heeft bij het alsnog krijgen van een beslissing op zijn aanvraag, is komen te vervallen. Met verweerder is de rechtbank van oordeel, dat het beroep van eiser daarom niet ontvankelijk is.
5. Daarnaast is de rechtbank van oordeel, dat het niet relevant is of eiser het besluit van 16 maart 2021 en de brief van 8 juli 2022 destijds wel of niet heeft ontvangen. Eiser is in ieder geval met het verweerschrift van 5 december 2022 op de hoogte geraakt van het besluit. Op zitting is vastgesteld, dat eiser geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit. De rechtbank constateert dat de termijn om dit alsnog te doen inmiddels ruimschoots is verstreken, en dat deze overschrijding niet verschoonbaar is. Volgens vaste rechtspraak had eiser binnen twee weken nadat hij via het verweerschrift van 5 december 2022, met het besluit van 16 maart 2021 bekend was geworden, bezwaar moeten maken. [1] Dat eiser dit heeft nagelaten kan hem redelijkerwijs worden verweten, en hij heeft daarom geen toegang tot de bestuursrechter. [2] Het beroep is ook hierom niet ontvankelijk.
Conclusie
6. Het beroep is niet ontvankelijk.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van
mr. B.D.A. Mantingh, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, van 18 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:786, rechtsoverweging 3.1.
2.Artikel 6:13 van de Awb.