ECLI:NL:RBDHA:2023:2820

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 maart 2023
Publicatiedatum
8 maart 2023
Zaaknummer
22-7791
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening inzake verlenging begunstigingstermijn handhavingsbesluit

Op 8 maart 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoekers en het college van burgemeester en wethouders van Krimpenerwaard. Verzoekers hebben een voorlopige voorziening aangevraagd tegen de weigering van het college om de begunstigingstermijn, die was opgelegd in een handhavingsbesluit van 7 juni 2022, te verlengen. Het college had eerder 12 lasten onder dwangsom opgelegd vanwege overtredingen van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het geldende bestemmingsplan. De oorspronkelijke begunstigingstermijn bedroeg 6 maanden, maar het college weigerde deze te verlengen in een besluit van 21 november 2022. Verzoekers stelden dat het voortbestaan van hun bedrijf op het spel stond en dat er inmiddels een aanvraag voor een omgevingsvergunning was ingediend, wat concreet zicht op legalisatie bood. De voorzieningenrechter oordeelde dat er voldoende spoedeisend belang was bij de verlenging van de begunstigingstermijn en dat verzoekers voldaan hadden aan de voorwaarden voor verlenging. De voorzieningenrechter heeft het verzoek toegewezen en de begunstigingstermijn verlengd tot zes weken na de beslissing op bezwaar. Tevens werd het college veroordeeld tot betaling van proceskosten aan verzoekers.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/7791

uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 maart 2023 in de zaak tussen

[verzoeker 1] v.o.f. ([verzoeker 1]), [verzoeker 2],

[verzoeker 3], [verzoekster 1] en [verzoekster 2],uit [woonplaats], verzoekers
(gemachtigde: mr. C.A. van Kooten-de Jong),
en

het college van burgemeester en wethouders van Krimpenerwaard, het college

(gemachtigde: mr. S.W. Boot).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde-partij], uit [woonplaats],

(gemachtigde: mr. G.G. Kranendonk).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers tegen de weigering van het college om de in het handhavingsbesluit van 7 juni 2022 gestelde begunstigingstermijn te verlengen.
1.1
Met het besluit van 7 juni 2022 heeft het college verzoekster 12 lasten onder dwangsom opgelegd vanwege overtreding van diverse voorschriften van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het ter plaatse geldende bestemmingsplan. De hierin gestelde begunstigingstermijn bedraagt 6 maanden.
1.2
Met het bestreden besluit van 21 november 2022 heeft het college geweigerd deze begunstigingstermijn te verlengen. Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt.
1.3
Het college heeft bij besluit van 6 december 2022 onder voorwaarden ingestemd met verlenging van de begunstigingstermijn tot één week na de uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening.
1.4
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift. Belanghebbende heeft ook een reactie ingediend op het verzoek.
1.5
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 17 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker [verzoeker 3], vergezeld van [adviseur] (adviseur bij Verstoep Bouwadvies en Architectuur), de gemachtigde van verzoekers, de gemachtigde van het college, vergezeld van mr. [A] en [B].

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. Verzoekers voeren aan dat het voortbestaan van [verzoeker 1] op het spel staat indien de begunstigingstermijn niet verder wordt opgeschort. [verzoeker 1] wil een nieuwe koers varen in de vorm van een grondgebonden veehouderijbedrijf waar 812 geiten, paarden, schapen en zoogkoeien worden gehouden, hetgeen is vastgelegd in een transitieplan. Verzoekers stellen dat het aantal geiten inmiddels is teruggebracht tot 812 en de aanwezige bebouwing, voor zover die niet reeds legaal is, kan worden gelegaliseerd. Als deze bebouwing gesloopt moet worden is dat volgens verzoekers kapitaalvernietiging en betekent dat het einde van het bedrijf. Daartegenover staat dat op 6 december 2022 een ontvankelijke aanvraag om omgevingsvergunning is ingediend waardoor er concreet zicht is op legalisatie, ook indien de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is.
4. Niet in geschil is dat [verzoeker 1] in totaal een dwangsom van € 302.000,- kan verbeuren indien zij niet tijdig aan de in het besluit van 7 juni 2022 opgelegde 12 lasten voldoet. Evenmin is in geschil dat dit bedrijf dit bedrag niet kan opbrengen, dat zij evenmin de kosten kan dragen die verbonden zijn aan het voldoen aan de opgelegde lasten en dat de bank in dat geval de financiering zal stoppen, hetgeen het einde van het bedrijf betekent. Daarom is naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende spoedeisend belang aanwezig.
5. Daarnaast is niet in geschil dat [verzoeker 1] heeft voldaan aan de door het college in het besluit van 6 december 2022 gestelde voorwaarden voor verlenging van de begunstigingstermijn tot één week na de uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, zodat de begunstigingstermijn op dit moment nog niet is verstreken. Nu dit besluit een wijziging is van het bestreden betreft als bedoeld in artikel 6:19 van de Awb, zal de voorzieningenrechter dit besluit tevens bij de beoordeling van het verzoek betrekken.
6. Ingevolge artikel 5:34, eerste lid van de Awb kan het bestuursorgaan dat een last onder dwangsom heeft opgelegd op verzoek van de overtreder de last opheffen, de looptijd ervan opschorten voor een bepaalde termijn of de dwangsom verminderen ingeval van blijvende of tijdelijke gehele of gedeeltelijk onmogelijkheid voor de overtreder om aan zijn verplichtingen te voldoen. Het gaat daarbij om gevallen van overmacht als gevolg waarvan tijdelijk of blijvend niet aan de last kan worden voldaan.
7. Het college heeft in het bestreden besluit het standpunt in genomen dat zodanige overmacht situatie zich niet voordoet. Daarbij heeft het college onder meer overwogen dat er geen concreet zicht op legalisatie was. Er was ten tijde van het bestreden besluit nog geen ontvankelijke aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend met betrekking tot het transitieplan en bovendien waren de lopende vergunningaanvragen, die nog zagen op uitbreiding van de geitenhouderij, niet ingetrokken. Er lag slechts een principeverzoek. Bovendien zou, aldus verweerder, bij een ontvankelijke aanvraag alleen medewerking kunnen worden verleend met toepassing van de uitgebreide voorbereidingsprocedure en is in dat geval ter inzagelegging van een positief ontwerpbesluit nodig. Verweerder heeft daarom besloten geen gebruik te maken van de bevoegdheid van artikel 5:34, eerste lid, van de Awb om de aan het besluit van 7 juni 2022 verbonden begunstigingstermijn van
6 maanden te heroverwegen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college in redelijkheid tot dit besluit is kunnen komen. Verzoeker heeft ruimschoots de tijd gehad om een ontvankelijke aanvraag in te dienen en wist al sinds de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 26 april 2022 dat het college gehouden was handhavend op te treden. Gelet hierop hoefde het college enkel op basis van de ernstige gevolgen voor verzoeker van effectuering van de lasten, zoals omschreven in rechtsoverweging 4., niet tot verlenging van de begunstigingstermijn over te gaan.
8. Op 6 december 2022 heeft [verzoeker 1] alsnog een ontvankelijke aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend die ziet op realisering van het transitieplan. Tevens zijn de lopende vergunningaanvragen die nog zagen op uitbreiding van de geitenhouderij ingetrokken. Het college heeft bij brief van 14 februari 2023 meegedeeld dat hij op
7 februari 2023 voorlopig een positieve grondhouding heeft ingenomen ten aanzien van het transitieplan. Daarin wordt aangegeven dat de op de percelen van verzoekers aanwezige illegale bebouwing in ruimtelijke zin niet ter discussie staat. Er is nog wel advies nodig van de Omgevingsdienst Midden-Holland inzake het onderdeel milieu. Daarnaast heeft het college zich in deze brief op het standpunt gesteld dat op de aanvraag van 6 december 2022 de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is, omdat die aanvraag betrekking heeft op het houden van opfokpaarden en het bouwen (legaliseren) van gebouwen buiten het bouwvlak.
Gelet hierop is er volgens het college op grond van artikel 2.27 van de Wabo een verklaring van geen bedenkingen nodig, die afgegeven (of geweigerd) moet worden door de gemeenteraad. Na een volledige beoordeling van de aanvraag zal van de gemeenteraad een besluit omtrent deze verklaring van geen bedenkingen worden gevraagd. Het is dan ook aan de gemeenteraad of er met toepassing van de uitgebreide voorbereidingsprocedure wel of geen medewerking verleend zal worden aan het verlenen van de gevraagde omgevingsvergunning, aldus het college.
9. Het college zal deze nieuwe feiten en omstandigheden moeten betrekken bij het te nemen besluit op bezwaar en moeten beoordelen of met inachtneming daarvan alsnog wel voldoende aanleiding bestaat om de begunstigingstermijn (verder) te verlengen. Gelet op het standpunt dat het college in de brief van 14 februari 2023 en ter zitting heeft ingenomen, acht de voorzieningenrechter niet op voorhand uitgesloten dat het college hiertoe bereid zal zijn, ook als er ten tijde van het te nemen besluit op bezwaar nog geen ontwerpbesluit ter inzage ligt.
De voorzieningenrechter zal zich daarom beperken tot een belangenafweging om te beoordelen of het treffen van een voorlopige voorziening is aangewezen.
9.1
De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekers, gelet op hetgeen onder 4. is overwogen, een zwaarwegend belang hebben bij de verdere verlenging van de begunstigingstermijn Daartegenover staan de belangen van derde-partij. De onderhavige lasten onder dwangsom zien uitsluitend op de aanwezige illegale bebouwing. Voor zover derde-partij al als belanghebbende kan worden aangemerkt bij de op de percelen van verzoekers aanwezige bebouwing, zijn die belangen gelet op de afstand tussen zijn woning en de gebouwen van [verzoeker 1] - blijkens de website ruimtelijkeplannen.nl hemelsbreed circa 1,1 km - marginaal. De belangen van derde-partij hebben betrekking op het aantal in de inrichting van [verzoeker 1] aanwezige geiten. Hoewel de onderhavige lasten daar niet op zien, begrijpt de voorzieningenrechter de zorgen van derde-partij op dat punt. Daarbij acht de voorzieningenrechter tevens van belang dat, mede gelet op de voorgeschiedenis, het beroep dat [verzoeker 1] heeft ingesteld tegen het besluit van het college van 27 september 2022, waarbij de buiten-behandeling- stelling door het college van de aanvraag van [verzoeker 1] van 9 mei 2022 om een omgevingsvergunning voor beperkte milieutoets (OBM) in stand is gelaten [1] , niet heeft ingetrokken. Aangezien de aanvraag van 9 mei 2022 voorziet in het houden van 2.000 geiten ter plaatse, is immers de optie om meer dan 812 geiten te houden niet geheel van tafel. Ook het college moet met die belangen van omwonenden rekening houden. Ter zitting heeft gemachtigde van verzoekers in dit verband aangegeven dat zij contact zal opnemen met derde-partij alvorens over de intrekking van dit beroep tegen het besluit van 27 september 2022 te beslissen. De voorzieningenrechter kan zich goed voorstellen dat het college, zoals ter zitting aangegeven, bij de afweging of bij het besluit op bezwaar de begunstigingstermijn alsnog verder kan worden verlengd of opgeschort van belang acht dat dat beroep wordt ingetrokken.
9.2
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter wegen de belangen van verzoekers bij verlenging van de begunstigingstermijn hangende de bezwarenprocedure in dit geval zwaarder dan die van derde-partij.

Conclusie en gevolgen

10. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat de besluiten van 21 november 2022 en 6 december 2022 worden geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Daarnaast ziet de voorzieningenrechter aanleiding de begunstigingstermijn te verlengen die verbonden is aan het besluit van
6 december 2022 tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
10.1
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst moet het college het griffierecht aan verzoekers vergoeden. Daarom krijgen verzoekers ook een vergoeding van hun proceskosten.
Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgen verzoekers een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 837,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.674,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
- schorst bij wijze van voorlopige voorziening het bestreden besluit en het besluit van
6 december 2022 tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar en verlengt de begunstigingstermijn tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 365,- aan verzoekers moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan verzoekers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zaaknr.: SGR 22/7052