ECLI:NL:RBDHA:2023:2804

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 maart 2023
Publicatiedatum
8 maart 2023
Zaaknummer
23-1014
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening tegen handhaving werkzaamheden aan waterkering

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 6 maart 2023, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoekers, bestaande uit [verzoeker 1] B.V., [verzoeker 2] en [verzoeker 3], hebben bezwaar gemaakt tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Kaag en Braassem om handhavend op te treden tegen werkzaamheden aan de [adres] te [plaats]. Deze werkzaamheden omvatten onder andere het verwijderen en opnieuw aanbrengen van asfalt, het verhogen van het trottoir en het aanleggen van kabels en leidingen. Verzoekers vrezen dat deze werkzaamheden de stabiliteit van de waterkering aantasten en dat hierdoor hun eigendommen in gevaar komen.

Het college heeft het handhavingsverzoek afgewezen, stellende dat de werkzaamheden onder normaal onderhoud vallen en geen omgevingsvergunning vereisen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening behandeld op 9 februari 2023, waarbij partijen de gelegenheid kregen om nadere stukken in te dienen. De voorzieningenrechter concludeert dat de werkzaamheden niet vergunningplichtig zijn en dat er geen sprake is van een (dreigende) overtreding. Hierdoor is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen, en wordt het verzoek afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/1014

uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 maart 2023 in de zaak tussen

[verzoeker 1] B.V., [verzoeker 2] en [verzoeker 3], uit [woonplaats], verzoekers

(gemachtigde: mr. H.C. Lagrouw),
en

het college van burgemeester en wethouders van Kaag en Braassem, het college

(gemachtigde: K. Moenis).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers tegen de weigering van het college om handhavend op te treden tegen werkzaamheden aan de [adres] te [plaats].
1.1.
Met het bestreden besluit van 26 januari 2023 heeft het college het door verzoekers ingediende handhavingsverzoek afgewezen. Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 9 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker [verzoeker 2], de gemachtigde van verzoekers en de gemachtigde van het college vergezeld van [A] en [B].
1.4
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld na de zitting nadere stukken in te dienen. Van die gelegenheid hebben zij gebruik gemaakt. Vervolgens heeft de voorzieningenrechter het onderzoek gesloten.

Totstandkoming van het besluit

2. Op dit moment vinden er werkzaamheden plaats aan de [adres] te [plaats]. Deze weg ligt op een waterkering. De werkzaamheden omvatten onder meer het deels verwijderen en het opnieuw aanbrengen van het asfalt van de weg, waarbij deze ten behoeve van de afwatering schuin wordt aangelegd (‘op één oor gelegd’). Verder wordt het trottoir verhoogd, worden kabels en leidingen in de grond aangebracht, wordt de weg enigszins versmald, wordt een verkeersdrempel geplaatst en worden plantenbakken neergezet.
2.1
Verzoekers hebben bezwaar tegen de werkzaamheden. Zij denken dat de stabiliteit van de waterkering wordt aangetast. Daarnaast vrezen zij dat de werkzaamheden een nieuwe feitelijke situatie creëren die ertoe zal leiden dat de beschermingszone, de kernzone en het profiel van vrije ruimte van de waterkering zullen worden verplaatst en verder op hun eigendommen komen te rusten. Verzoekers stellen dat zij als gevolg daarvan zullen worden beperkt in het gebruik van hun eigendommen. Volgens verzoekers heeft het college niet onderkend dat thans werkzaamheden worden uitgevoerd en dat op korte termijn werkzaamheden zullen aanvangen waarvoor een omgevingsvergunning vereist is. Daarom is volgens verzoekers sprake van (dreigende) overtredingen waartegen handhavend opgetreden moet worden.
2.2
Met het bestreden besluit heeft het college het handhavingsverzoek van verzoekers afgewezen. Volgens het college is sprake van normaal onderhoud en beheer van de weg, waarvoor geen omgevingsvergunning vereist is.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
4. Verzoekers hebben gevraagd een voorlopige voorziening te treffen in verband met de (dreigende) overtredingen van de aanlegverboden uit de bestemmingsplannen “Kernen Woubrugge – Hoogmade” en “Buitengebied Oost”. Zij wensen dat de werkzaamheden worden gestaakt in afwachting van besluiten over de benodigde vergunningen.
4.1
Verzoekers kunnen als belanghebbenden worden aangemerkt, omdat hun percelen grenzen aan het perceel waarop de werkzaamheden worden verricht. Daarnaast hebben zij een spoedeisend belang, omdat de werkzaamheden inmiddels zijn aangevangen. Nu het verzoek om een voorlopige voorziening is gericht op het laten stilleggen van de werkzaamheden en verzoekers dat resultaat bij toewijzing van hun verzoek kunnen bereiken, volgt de voorzieningenrechter verweerder niet in zijn standpunt dat verzoekers geen procesbelang hebben.
4.2
Aangezien het verzoek zich richt tegen de afwijzing van een handhavingsverzoek, kan de verzochte stillegging van de werkzaamheden bij voorlopige voorziening slechts worden opgelegd als komt vast te staan dat sprake is van een (dreigende) overtreding.
4.3
De in dit verband te beantwoorden vraag is of de werkzaamheden die nu worden uitgevoerd en die nog uitgevoerd gaan worden vergunningplichtig zijn.
5. Verzoekers betogen dat voor de werkzaamheden een omgevingsvergunning is vereist voor aanlegactiviteiten. Zij voeren aan dat geen sprake is van normaal onderhoud aan de [adres]. Het ophogen van de weg met 20 cm en incidenteel zelfs bijna 40 cm en het ‘op één oor leggen’ van de weg, kan volgens hen niet worden aangemerkt als normaal onderhoud. Zij wijzen erop dat de weg over de volle lengte gekanteld zal worden aangelegd en dat voor een deel van de werkzaamheden een watervergunning op grond van de Keur benodigd is.
6. In het bestreden besluit heeft het college overwogen dat sprake is van normaal onderhoud, omdat bij de werkzaamheden een deel van het asfalt zal worden weggefreesd, waarna een nieuwe laag asfalt wordt teruggelegd. Zowel het cunet als de fundering van de weg zullen in geen enkel geval worden aangepast of aangetast. Dat voor een deel van de werkzaamheden een watervergunning nodig is, betekent niet dat geen sprake kan zijn van normaal onderhoud, aldus het college.
7. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald.
Ingevolge artikel 2.11, eerste lid, van de Wabo wordt, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, waaromtrent regels zijn gesteld in een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit, de omgevingsvergunning geweigerd indien het werk of de werkzaamheid daarmee in strijd is of in strijd is met de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening.
7.1
De werkzaamheden vinden plaats op gronden waar de bestemmingsplannen “Buitengebied Oost” en “Kernen Woubrugge-Hoogmade” gelden.
De gronden hebben in deze beide bestemmingsplannen de enkelbestemming “Verkeer” en de dubbelbestemmingen “Waarde-archeologie I” en “Waterstaat-Waterkering”.
Op grond van artikel 30.4.1, aanhef en onder a, van de regels van het bestemmingsplan “Buitengebied Oost” is het verboden op of in gronden met de bestemming Waterstaat - Waterkering zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, aan te leggen of de volgende werkzaamheden uit te voeren ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen: ontginnen, ophogen, afgraven, bodemverhogen, egaliseren.
In artikel 30.4.2, aanhef en onder a, van de planregels is bepaald dat het verbod van lid 30.4.1 niet van toepassing is, indien de werken en werkzaamheden normaal onderhoud, beheer en gebruik overeenkomstig de bestemming betreffen.
In artikel 23.4 van het bestemmingsplan “Kernen Woubrugge - Hoogmade” is een gelijkluidend vergunningstelsel opgenomen.
8. De vraag die partijen verdeeld houdt is of de werkzaamheden die worden uitgevoerd en nog uitgevoerd gaan worden vallen onder ‘normaal onderhoud en beheer’ als bedoeld in deze bestemmingsplannen.
8.1
Aangezien het begrip “normaal onderhoud” in beide bestemmingsplannen niet is gedefinieerd, moet voor de uitleg van dit begrip aansluiting worden gezocht bij de betekenis die daaraan in het algemeen spraakgebruik wordt gegeven. In het Van Dale Groot woordenboek van de Nederlandse taal wordt onder “onderhoud” verstaan: het in goede staat houden.
8.2
De werkzaamheden aan de [adres] omvatten onder meer het ophogen van het trottoir, het afschrapen van een deel van het asfalt, het ophogen van verzakte delen en het aanbrengen nieuw asfalt - waarbij weg iets wordt versmald -, het ‘op één oor leggen’ van de weg en het aanleggen van een leidingbuis. Verder worden enkele plantenbakken geplaatst en wordt een nieuwe verkeersdrempel gerealiseerd. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college zich op het standpunt mogen stellen dat deze werkzaamheden het normale onderhoud en beheer van de weg niet te buiten gaan. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat niet in geschil is dat het wegdek aan vervanging toe was en dat de werkzaamheden plaatsvinden in het kader van het in goede staat houden van de weg. Naar voorlopig oordeel is voorstelbaar dat bij werkzaamheden die in dat verband worden uitgevoerd ook wordt gekeken naar de ligging en vormgeving van de weg en dat met betrekking daartoe verbeteringen worden doorgevoerd. Dat van de gelegenheid gebruik wordt gemaakt om ook enkele flankerende werkzaamheden uit te voeren – zoals het aanleggen van een leidingbuis, het realiseren van een nieuwe verkeersdrempel en het plaatsen van enkele plantenbakken – betekent naar voorlopig oordeel niet dat geen sprake meer is van normaal onderhoud en beheer van de weg. De voorzieningenrechter acht hierbij nog van belang dat de weg nadat de werkzaamheden zijn uitgevoerd blijft liggen binnen het huidige wegprofiel en dat het gebruik van de weg ongewijzigd is en passend is binnen de geldende verkeersbestemming.
Aan de omstandigheid dat voor een deel van de werkzaamheden op grond van de Keur een watervergunning benodigd is, komt niet het door verzoekers gewenste gewicht toe. De Keur bevat een zelfstandig vergunningstelsel met andere voorwaarden voor vergunningverlening dan het bestemmingsplan. Dat op grond van de Keur een watervergunning benodigd is omdat bepaalde werkzaamheden mogelijk van invloed zijn op de waterkering waarop de weg ligt, betekent dan ook niet dat deze werkzaamheden reeds daarom buiten het normale onderhoud en beheer van de weg vallen.
8.3
Het voorgaande betekent dat voor de werkzaamheden die worden uitgevoerd en nog uitgevoerd gaan worden naar voorlopig oordeel geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo is vereist. Daarom is naar voorlopig oordeel geen sprake van een (dreigende) overtreding waartegen het college handhavend zou moeten optreden. Dat betekent dat het bestreden besluit naar verwachting zal kunnen standhouden in de bezwaarfase. Er bestaat daarom geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening.

Conclusie en gevolgen

9. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat de werkzaamheden niet worden stilgelegd. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
6 maart 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.