Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam], eiser
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
vierhonderdachttien euro en vijftig cent).
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft eiser op 27 oktober 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf, ingediend op 9 augustus 2021. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 20 februari 2023 het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Eiser heeft desondanks zijn beroep gehandhaafd. De rechtbank heeft uitspraak gedaan zonder zitting op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank overweegt dat, nu het bezwaar van eiser gegrond is verklaard, er geen procesbelang meer is voor het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Eiser heeft echter verzocht om schadevergoeding wegens de overschrijding van de wettelijke beslistermijn. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris aan eiser de maximale dwangsom van € 1442 is verschuldigd, maar volgt niet het verzoek van eiser om schadevergoeding op basis van de Wet dwangsom.
De rechtbank oordeelt dat, omdat eiser terecht beroep heeft ingesteld wegens het niet tijdig beslissen, er aanleiding is om de staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten van eiser. Deze kosten worden vastgesteld op € 418,50, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht. De rechtbank past de wegingsfactor 'licht' toe, aangezien het beroep enkel betrekking heeft op het niet tijdig nemen van een besluit.
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk en veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50. Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.