ECLI:NL:RBDHA:2023:2787

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 maart 2023
Publicatiedatum
8 maart 2023
Zaaknummer
NL23.5696
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een vreemdeling op basis van zware gronden en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 maart 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling, eiser, die de Marokkaanse nationaliteit bezit. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, had op 22 februari 2023 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 1 maart 2023 in Breda was eiser aanwezig, maar zijn gemachtigde was aanvankelijk niet aanwezig. Na contact vanuit de rechtbank heeft de gemachtigde eiser telefonisch bijgestaan.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Verweerder heeft in de maatregel van bewaring verschillende zware gronden aangevoerd, waaronder het feit dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen en zich eerder aan toezicht heeft onttrokken. Eiser heeft deze gronden betwist, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder terecht de zware gronden aan de maatregel ten grondslag heeft gelegd. De rechtbank concludeert dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, wat de maatregel van bewaring rechtvaardigt.

Eiser heeft ook aangevoerd dat verweerder een lichter middel had moeten toepassen, maar de rechtbank oordeelt dat de omstandigheden van de zaak voldoende gronden bieden voor de maatregel van bewaring. De rechtbank heeft geen onregelmatigheden vastgesteld die tot onrechtmatigheid van de maatregel zouden leiden. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.5696

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

v-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R. Deniz),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 22 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 1 maart 2023 op zitting behandeld in Breda. Eiser is verschenen. De gemachtigde van eiser is abusievelijk niet verschenen op zitting. Nadat de rechtbank vanuit de zittingszaal contact met haar heeft gezocht, heeft zij eiser tijdens de zitting telefonisch - via een speakerverbinding - bijgestaan. Als tolk is verschenen Z. Gharbaoui. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 2004 en de Marokkaanse nationaliteit te bezitten.
Maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is in het belang van de openbare orde, omdat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van zijn vertrek ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vb, als zware gronden vermeld dat eiser:
- 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
- 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
- 3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
- 3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
- 3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
- 3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
- 3i. heeft te kennen gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
- 4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
- 4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
- 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
- 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
- 4f. verdachte is van enig misdrijf dan wel daartoe is veroordeeld.
3. Eiser betwist de zware gronden 3a, 3b en 3c. Ten aanzien van zware grond 3a meent eiser dat hij Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, maar dat dit niet aan hem kan worden tegengeworpen nu hij vanuit België is overgedragen volgens de Dublinverordening. [2] Verder stelt eiser ten aanzien van zware grond 3b, dat verweerder ten onrechte niet heeft gekeken naar het feit of eiser zich in Nederland heeft onttrokken aan toezicht. Ook stelt hij dat aan hem het terugkeerbesluit van 29 oktober 2019 niet is uitgereikt, waardoor zware grond 3c niet kan worden tegengeworpen.
4. Eiser betwist niet dat hij Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen. Uit de uitspraak van de Afdeling [3] van 25 maart 2020 [4] volgt dat om deze zware grond aan de maatregel ten grondslag te kunnen leggen, verweerder kan volstaan met een toelichting die feitelijk juist is. De rechtbank is daarmee van oordeel dat verweerder terecht de zware grond 3a aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd. Verder blijkt uit het digitale dossier dat eiser meerdere malen ‘met onbekende bestemming’ is vertrokken in Nederland. Verweerder heeft dit terecht meegewogen bij het tegenwerpen van zware grond 3b. Mede gelet op het feit dat eiser ten tijde van het opgelegde terugkeerbesluit zich aan toezicht had onttrokken, heeft verweerder destijds niet de mogelijkheid gehad om het terugkeerbesluit aan eiser uit te reiken. Daarbij heeft verweerder op 11 januari 2023 nogmaals het terugkeerbesluit uitgereikt waarbij Marokko als land van terugkeer is genoemd, waardoor het beroep tegen de zware grond 3c evenmin slaagt. Gelet op voorgaande bestaat er een significant risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
Lichter middel
5. Verder voert eiser aan dat verweerder een lichter middel moet toepassen. De rechtbank overweegt dat er voldoende gronden aanwezig zijn om de maatregel van bewaring te dragen, waarmee een significant risico op onttrekking vaststaat. Verweerder heeft verder in de maatregel voldoende gemotiveerd waarom eisers persoonlijke en medische omstandigheden niet leiden tot het opleggen van een lichter middel. Verweerder merkt hierbij terecht op dat eiser bij medische problemen een behandeling kan aanvragen in het detentiecentrum. Verweerder had dan ook niet hoeven volstaan met een lichter middel.
Ambtshalve toets
6. De rechtbank overweegt tot slot dat zij, nu zij gehouden is de maatregel van bewaring ambtshalve op rechtmatigheid te beoordelen, [5] ook los van wat eiser zelf aanvoert geen onregelmatigheden heeft vastgesteld die leiden tot onrechtmatigheid van de maatregel.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C. Spruijt, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.Zoals is bevestigd door het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022 in de gevoegde zaken C704/20 en C-39/21.