ECLI:NL:RBDHA:2023:2767

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 maart 2023
Publicatiedatum
7 maart 2023
Zaaknummer
23-1523
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening en beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaarschrift wegens termijnoverschrijding in omgevingsrechtelijke zaak

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 6 maart 2023, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van eiseres behandeld. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de niet-ontvankelijk verklaring van haar bezwaarschrift, dat was afgewezen wegens termijnoverschrijding. De voorzieningenrechter oordeelt dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is, omdat eiseres op basis van een onjuiste mededeling van een gemeentelijke medewerker had aangenomen dat de bezwaartermijn liep vanaf 28 december 2022. Dit leidde tot de conclusie dat het bezwaarschrift, dat op 6 februari 2023 was ingediend, binnen de termijn was. De voorzieningenrechter stelt vast dat het college van burgemeester en wethouders van Leiderdorp het bezwaarschrift ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.

De voorzieningenrechter oordeelt dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het college niet op de juiste wijze heeft bekendgemaakt dat het primaire besluit van 8 december 2022 was genomen. Hierdoor kon eiseres niet worden verweten dat zij de publicaties niet in de gaten hield. De voorzieningenrechter vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt het primaire besluit geschorst tot zes weken na de bekendmaking van het nieuwe besluit. Eiseres heeft recht op vergoeding van het griffierecht, maar er zijn geen proceskosten gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 23/1523 en SGR 23/1524
uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 maart 2023 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

en

het college van burgemeester en wethouders van Leiderdorp, het college

(gemachtigde: mr. D.O. Bogers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van eiseres tegen de niet-ontvankelijk verklaring van haar bezwaarschrift wegens termijnoverschrijding. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, beslist hij ook op het beroep van eiseres daartegen. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
1.1
Met het primaire besluit van 8 december 2022 heeft het college de gemeente Leiderdorp (de gemeente) een omgevingsvergunning verleend voor het vellen van 24 bomen aan de Acacialaan te Leiderdorp.
1.2
Met het bestreden besluit van 21 februari 2023 heeft het college het bezwaar van eiseres kennelijk niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.
1.3
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.4
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 1 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, vergezeld van haar dochter, [A], de gemachtigde van het college, vergezeld van mr. [B], [C] en ir. [E].

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter beoordeelt de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Hij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. Eiseres wenst met het door haar ingediende verzoek om voorlopige voorziening te bereiken dat de 24 bomen aan de Acacialaan, die op 1 maart 2023 zouden worden gekapt, voorlopig blijven staan. De gemeente heeft toegezegd dat de bomen in ieder geval niet worden gekapt voordat uitspraak is gedaan op het ingediende verzoek om voorlopige voorziening.
4. Allereerst is de vraag van belang of het primaire besluit van 8 december 2022 op dit moment geldend is en dus of de gemeente gebruik mag maken van de verleende omgevingsvergunning.
4.1
In dit verband is relevant dat in het primaire besluit onder B. het volgende is vermeld:
“De vergunning heeft een geldigheidsduur van één jaar. Deze termijn gaat in op het moment van onherroepelijk worden van dit besluit. Dit volgt uit artikel 7 van de Verordening.”
4.2
In artikel 7, tweede lid, van de Verordening op de beplantingen in Leiderdorp 2018 (de Verordening) is bepaald dat de vergunning tot vellen als bedoeld in deze verordening een geldigheidsduur van één jaar heeft en dat deze termijn in gaat op het moment van onherroepelijk worden van de verleende vergunning.
4.3
Aangezien eiseres beroep heeft ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van
21 februari 2023, waarbij het college heeft beslist op het bezwaarschrift van eiseres van
5 februari 2023 gericht tegen het primaire besluit van 8 december 2022, is het primaire besluit naar het oordeel van de voorzieningenrechter op dit moment nog niet onherroepelijk. Dit betekent, gelet op artikel 7, tweede lid, van de Verordening, dat de omgevingsvergunning van 8 december 2022 op dit moment nog niet geldt, zodat daarvan geen gebruik mag worden gemaakt.
5. Eiseres voert aan dat haar bezwaarschrift ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Het college heeft volgens haar onjuiste, onvolledige en onduidelijke informatie verstrekt en was er mee bekend dat zij een bezwaarschrift zou sturen, maar heeft haar bewust op het verkeerde been gezet.
Het college heeft in het bestreden besluit overwogen dat het besluit waartegen het bezwaarschrift is gericht op 8 december 2022 aan de aanvrager verzonden is, zodat de bezwaartermijn af liep op 20 januari 2023. Het ingediende bezwaarschrift van 6 februari
2023 is dan ook buiten de bezwaartermijn ontvangen. Het besluit is volgens het college op de juiste wijze gepubliceerd, te weten in Gemeente aan Huis (het Leiderdorps weekblad) op 14 december 2022 en op 28 december 2022 in het Gemeenteblad voor Leiderdorp, waarin is opgenomen dat bezwaar kon worden gemaakt binnen zes weken na dag van de bekendmaking van het besluit aan de aanvrager. Niet gebleken is van een omstandigheid op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat er sprake is van verschoonbare termijnoverschrijding. De e-mail van eiseres aan het Bezwarensecretariaat van 14 februari 2023 geeft geen grond voor een ander oordeel. Weliswaar heeft een gemeentelijke medewerker in een informeel gesprek van 5 januari 2023 gezegd dat de bezwaartermijn van zes weken liep vanaf 28 december 2022, hetgeen een onjuiste opmerking was, maar gelet op de officiële publicaties (het Leiderdorps weekblad van 14 december 2022 en het Gemeenteblad van 28 december 2022 en de discrepantie met de uitlating van de gemeentelijke medewerker op 5 januari 2023, had het op de weg van eiseres gelegen om dat op te merken en de opmerking van de gemeentelijke medewerker te toetsen. Door dat na te laten en ervan uit te gaan dat voor eiseres een andere bezwaartermijn zou worden gehanteerd dan de wettelijke termijn van zes weken na de bekendmaking
van het bestreden besluit, heeft eiseres het risico genomen dat het bezwaarschrift te laat
zou zijn. Daarnaast heeft eiseres niet gesteld, noch is gebleken dat eiseres niet eerder dan
tegen het door eiseres veronderstelde einde van de bezwarentermijn een bezwaarschrift
heeft kunnen indienen. Gelet hierop is geen sprake is van verschoonbare termijnoverschrijding, aldus het college.
5.1
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraken van
1 maart 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:807) en 29 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1694) moet een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel voldoen aan drie voorwaarden. Allereerst moet het gaan om een toezegging of een uitlating die de burger mag opvatten als een toezegging. Ten tweede moet de toezegging of uitlating zijn gedaan door het bestuursorgaan zelf, of door een persoon van wie de burger redelijkerwijs mocht aannemen dat die de huidige opvattingen van het bevoegde bestuursorgaan weergaf. Als derde stap moet een afweging worden gemaakt tussen de belangen van de persoon aan wie de toezegging is gedaan, de belangen van derden (zoals omwonenden of concurrenten) en de belangen van de samenleving.
5.2
De voorzieningenrechter stelt tegen deze achtergrond vast dat niet ter discussie staat dat de projectleider van de gemeente tijdens een informeel gesprek op 5 januari 2023 eiseres heeft meegedeeld dat de bezwaartermijn liep vanaf 28 december 2022. In de geven omstandigheden kon en mocht eiseres naar het oordeel van de voorzieningenrechter veronderstellen dat de projectleider de opvatting van het college vertolkte.
Hiermee is voldaan aan de eerste 2 voorwaarden zoals genoemd onder 5.1 en slaagt het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel. Dit betekent dat eiseres er dus vanuit mocht gaan dat zij te rekenen van 28 december 2022 6 weken de tijd had - dus tot en met 8 februari 2023 - om bezwaar te maken tegen het primaire besluit.
5.3
De vraag die vervolgens voorligt is wat de consequentie hiervan moet zijn voor het bestreden besluit. In dit verband stelt de voorzieningenrechter vast dat het gewekte vertrouwen uitsluitend van invloed kan zijn op de vraag of de termijnoverschrijding van indiening van het bezwaarschrift door eiseres verschoonbaar is (artikel 6:11 Awb). In dat kader is het volgende van belang.
5.4
Ingevolge artikel 3:43, eerste lid, van de Awb wordt tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking van het besluit mededeling gedaan aan degenen die bij de voorbereiding ervan hun zienswijze naar voren hebben gebracht.
5.5
In de brief van het college van 16 november 2022 is vermeld dat eiseres een zienswijze heeft ingediend op de groentoets van de Acacialaan, die het college heeft meegenomen als zienswijze over de aangevraagde kapvergunning voor de betreffende bomen aan de Acacialaan. Dit betekent naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat artikel 3:43, eerste lid, van de Awb in dit geval van toepassing is en dat het college tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking van het besluit aan eiseres mededeling had moeten doen van dat primaire besluit. Niet gebleken is dat dit is gebeurd. Anders dan in het bestreden besluit is overwogen is het primaire besluit dus niet op correcte wijze bekendgemaakt en kan eiseres niet worden tegengeworpen dat zij de publicaties in de gaten moest houden.
5.6
Gelet hierop alsmede op de aan het college toe te rekenen toezegging dat de bezwaartermijn vanaf 28 december 2022 is gaan lopen, acht de voorzieningenrechter de termijnoverschrijding verschoonbaar. Het bezwaarschrift is blijkens de stukken immers op
6 februari 2023 door het college ontvangen, dus binnen die termijn.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 6:11 van de Awb. De voorzieningenrechter bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Omdat het beroep gegrond is en het college wordt opgedragen om een nieuw besluit te nemen, alsmede gelet op hetgeen onder 4.3 is overwogen, bestaat er aanleiding om in afwachting van dat nieuwe besluit een voorlopige voorziening te treffen in die zin dat het primaire besluit van 8 december 2022 wordt geschorst tot zes weken na bekendmaking van dat nieuwe besluit.
6.1
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden. Eiseres heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het college op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
  • schorst bij wijze van voorlopige voorziening het primaire besluit van 8 december 2022 tot zes weken na bekendmaking van de nieuw te nemen beslissing op bezwaar;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van in totaal € 368,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.