ECLI:NL:RBDHA:2023:2765

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 februari 2023
Publicatiedatum
7 maart 2023
Zaaknummer
23-386
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening omgevingsvergunning voor het maken van een constructieve doorbraak in bedrijfsruimte

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 24 februari 2023, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld. Verzoeker, die bezwaar heeft gemaakt tegen de verlening van een omgevingsvergunning door het College van burgemeester en wethouders van Den Haag, vraagt om schorsing van deze vergunning in afwachting van de beslissing op zijn bezwaarschrift. De vergunning betreft het veranderen van een bedrijfsruimte door het maken van een constructieve doorbraak. De voorzieningenrechter oordeelt dat er sprake is van een spoedeisend belang, aangezien de werkzaamheden op 27 februari 2023 zouden beginnen.

De voorzieningenrechter geeft een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het besluit van 1 december 2022, waarbij de omgevingsvergunning is verleend. Hij overweegt dat de aanvraag en de bijbehorende gegevens voldoende zijn om aan te nemen dat het bouwplan voldoet aan de voorschriften van het Bouwbesluit 2012. Verzoeker vreest echter schade aan zijn woning door de werkzaamheden en betwist de volledigheid van de ingediende gegevens. De voorzieningenrechter concludeert dat de vergunninghouder voldoende heeft aangetoond dat de werkzaamheden niet in strijd zijn met het bestemmingsplan en dat de aanvraag niet kan worden geweigerd op basis van de door verzoeker aangevoerde gronden.

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om schorsing van de omgevingsvergunning af, maar verbindt wel voorschriften aan de vergunning die moeten worden nageleefd voordat met de werkzaamheden kan worden begonnen. Dit besluit houdt rekening met de belangen van zowel verzoeker als vergunninghouder, waarbij het belang van verzoeker om te voldoen aan bouwkundige voorschriften zwaar weegt, maar niet zwaarder dan het belang van vergunninghouder om de werkzaamheden tijdig te kunnen starten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 23/386WABOA
uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 februari 2023 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

en

het College van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. S.J.C. Hocks).
Als derde-partij neemt deel:
Kerk & Co B.V., gevestigd te Den Haag, vergunninghouder.

Procesverloop

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de door verweerder verleende omgevingsvergunning voor het veranderen van de [adres] [nummer] in [plaats] (de bedrijfsruimte) door het maken van een constructieve doorbraak.
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen de verlening van de omgevingsvergunning en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen in afwachting van het moment waarop op het bezwaarschrift is beslist.
Verweerder heeft gereageerd met een verweerschrift.
Verzoeker en verweerder hebben vervolgens nog schriftelijk gereageerd en aanvullende stukken aan de voorzieningenrechter gestuurd.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 17 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verweerder en de heer [A] namens vergunninghouder.
Namens verzoeker heeft zijn buurvrouw, mevrouw [B] , de voorzieningenrechter geïnformeerd over de bouwkundige situatie ter plaatste. Namens vergunninghouder heeft bouwkundige, de heer [C] , de voorzieningenrechter geïnformeerd over het bouwplan. De door verzoeker opgeroepen getuige, een bestuurder van Staedion, is niet verschenen om de voorzieningenrechter te informeren over de contractuele relatie tussen Staedion en vergunninghouder. De voorzieningenrechter heeft ter zitting beslist dat informatie van deze getuige niet nodig is voor de beoordeling van de gevraagde voorlopige voorziening.

Overwegingen

1. Voor het treffen van een voorlopige voorziening in de fase van bezwaar is in beginsel alleen aanleiding als sprake is van een spoedeisend belang en als de omgevingsvergunning zodanig gebrekkig is dat deze na heroverweging in bezwaar naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet of niet volledig in stand kan blijven. De werkzaamheden in de bedrijfsruimte beginnen op 27 februari 2023. Daarmee is het spoedeisend belang van verzoeker naar het oordeel van de voorzieningenrechter gegeven.
1.1.
De voorzieningenrechter geeft in deze uitspraak eerst een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het besluit van 1 december 2022 (bestreden besluit). Daarna zal de voorzieningenrechter beoordelen of het belang van verzoeker om de omgevingsvergunning te schorsen al dan niet zwaarder moeten wegen dan de belangen van verweerder en vergunninghouder om de vergunning in stand te laten. Hoe zekerder de voorzieningenrechter is over de rechtmatigheid van de verleende omgevingsvergunning, hoe minder ruimte er is voor de belangen van verzoeker.
1.2.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
1.3.
De in deze uitspraak genoemde wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Aanvraag en besluit
2. Vergunninghouder huurt de bedrijfsruimte van Staedion. De woning van verzoeker is gelegen boven de bedrijfsruimte en zijn berging bevindt zich naast de bedrijfsruimte. Op 3 oktober 2022 heeft vergunninghouder een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het vergroten van de bestaande opening in een draagmuur. Ter vervanging van het verwijderde deel van de draagmuur worden stalen kolommen geplaatst. Daarop wordt een stalen ligger geplaatst. Verzoeker heeft bij zijn aanvraag een rapportage van Geelhoed engineering B.V. met constructieberekeningen overgelegd. Verweerder heeft bij het bestreden besluit de gevraagde omgevingsvergunning verleend.
Standpunt van verzoeker
3. Verzoeker vreest dat door de voorgenomen werkzaamheden en verwijdering van een deel van de draagmuur schade aan zijn woning en berging ontstaat. Daarbij zet verzoeker vraagtekens bij de volledig- en juistheid van de ingediende gegevens en bescheiden bij de vergunningsaanvraag. Hij stelt dat in het rapport van Geelhoed bepaalde constructietekeningen en berekeningen ontbreken. Ook ontbreekt een stempel- en veiligheidsplan. De aanvraag voldoet daardoor niet aan de voorschriften van het Bouwbesluit 2012. Na de werkzaamheden beoogt vergunninghouder ook een gebruik van de bedrijfsruimte dat in strijd is met het bestemmingsplan. Tenslotte voert verzoeker aan dat Staedion, eigenaar van het pand, geen overleg met verzoeker als huurder en lid van de bewonerscommissie heeft gevoerd.
Standpunt verweerder
4. Verweerder voert aan dat de aanvraag voor de omgevingsvergunning uitsluitend betrekking heeft op de activiteit bouwen. [1] Verweerder heeft de omgevingsvergunning verleend omdat er geen sprake is van een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Verweerder stelt zich daarbij op het standpunt dat de aanvraag en de daarbij behorende verstrekte gegevens en bescheiden niet aannemelijk maken dat het bouwplan niet voldoet aan de voorschriften uit het Bouwenbesluit 2012. [2] Verder stelt verweerder dat hij beoordelingsruimte heeft bij de toets of het bouwplan voldoet aan het Bouwbesluit 2012. Verweerder heeft de verstrekte gegevens en bescheiden, waaronder de berekening van Geelhoed, laten beoordelen door het team Bouwconstructie van de Dienst Stedelijke Ontwikkelingen. Het team Bouwenconstructie heeft de aangeleverde constructieve berekeningen goedgekeurd. Als door de werkzaamheden onverhoopt toch schade ontstaat, dat kan verzoeker de schade ‑ aldus verweerder - in beginsel op vergunninghouder verhalen.
Voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van de omgevingsvergunning
5. De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder op grond van artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo een aanvraag voor de activiteit bouwen onder meer toetst aan het Bouwbesluit 2012. De vraag of een bouwplan voldoet aan het Bouwbesluit 2012 moet worden beantwoord aan de hand van een aannemelijkheidstoets. Dit betekent dat een omgevingsvergunning voor bouwen moet worden geweigerd, als de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van verweerder niet aannemelijk maken dat het bouwen van het bouwwerk voldoet aan de voorschriften in het Bouwbesluit 2012. Verweerder stelt terecht hierbij beoordelingsruimte te hebben. Dit betekent dat, anders dan verzoeker veronderstelt, niet hoeft te zijn aangetoond dat aan het Bouwbesluit 2012 wordt voldaan. [3]
5.1.
Verzoeker heeft aangevoerd dat de door vergunninghouder ingediende gegevens onvolledig en onjuist zijn en met name dat uit de berekeningen van Geelhoed niet duidelijk blijkt dat voldoende rekening is gehouden met de constructie van de fundering en de achtergevel. Verzoeker mist in het bijzonder constructieberekeningen en detailtekeningen die zien op de puntbelasting van de stalen kolommen op de vloer. Blijkens zijn aanvullende reactie van 15 februari 2023 heeft verweerder de gronden in het bezwaarschrift van verzoeker voorgelegd aan het team Bouwconstructie. Uit de toelichting van het team Bouwconstructie blijkt dat de ontvangen gegevens voldoende duidelijk waren om een advies uit te brengen. Verder blijkt daaruit dat de vloerbelasting en puntenbelasting, die Geelhoed heeft aangehouden voor de houten vloer en stalen balken, ruimer zijn dan het team Bouwconstructie nodig acht. Geelhoed neemt ook gewichten mee voor plafonds en vloerafwerking. Team Bouwconstructie merkt verder het volgende over het bouwplan op: “het totaal is naar ons idee voldoende onderbouwd. Hetzelfde geldt voor de gewichten die aangenomen zijn voor baksteen”. Voorts rekent Geelhoed ook met lichte scheidingswanden die volgens het team Bouwconstructie correct zijn naar de huidige voorschriften. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder met deze aanvullende informatie de gronden van verzoeker in zoverre afdoende weerlegt.
5.2.
Verweerder heeft in de brief van 15 februari 2023 echter ook aangegeven dat het team Bouwconstructie van mening is dat aan de omgevingsvergunning alsnog voorschriften moeten worden verbonden dat vergunninghouder uiterlijk drie dagen voor de uitvoering van de werkzaamheden uitvoeringstekeningen, berekeningen (inclusief detailuitwerking) en een uitgewerkt stempelplan bij verweerder moet indienen. Een veiligheidsplan acht verweerder doorgaans niet noodzakelijk als het om een relatief beperkte verbouwing gaat zoals in dit geval. De voorschriften, die verweerder aan de omgevingsvergunning wil verbinden, zijn opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt onderdeel uit van deze uitspraak. Dit heeft tot gevolg dat naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter aan het bestreden besluit een gebrek kleeft. Verweerder heeft ten onrechte nagelaten deze voorschriften in de omgevingsvergunning op te nemen. In zijn brief van 15 februari 2023 geeft verweerder aan het gebrek in bezwaar te willen herstellen of hangende bezwaar een gewijzigd besluit op grond van artikel 6:19 van de Awb te willen nemen. In verband met de spoedeisendheid geeft verweerder de voorzieningenrechter in overweging om in deze uitspraak op te nemen dat de voorschriften aan het bestreden besluit worden verbonden. De voorzieningenrechter komt onder rechtsoverweging 6.0. terug op de gevolgen die dit heeft voor de beoordeling van het verzoek.
5.3.
Verder voert verzoeker aan dat de bedrijfsruimte nu als een kantoor van vergunninghouder wordt gebruikt en zo ook in de toekomst zal worden gebruikt volgens de aanvraag. Vergunninghouder ontvangt geen klanten en gebruikt de bedrijfsruimte alleen als werkplek. Dat is volgens verzoeker in strijd met het bestemmingsplan en een reden om de vergunning te weigeren. Verzoeker heeft verweerder wegens het strijdig gebruik al eerder verzocht om tot handhaving over te gaan. De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder in geval van een aanvraag voor de activiteit bouwen ook moet beoordelen of het bouwplan ziet op een met het bestemmingsplan strijdig gebruik. Als verweerder tot het oordeel komt dat het beoogde gebruik in strijd is met het bestemmingsplan, dan wordt de aanvraag op grond van artikel 2.10, eerste lid, onder c, van de Wabo mede aangemerkt als een aanvraag voor het met het bestemmingsplan strijdig gebruik als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo. De aanvraag dient dan tevens als zodanig door verweerder te worden beoordeeld. Verweerder heeft bij de beoordeling van de aanvraag het standpunt ingenomen dat geen sprake is van een gebruik dat strijdig is met het bestemmingsplan. Verweerder heeft de aanvraag daarom alleen beoordeeld voor de activiteit “bouwen”.
5.4.
Over het beoogde gebruik van de bedrijfsruimte overweegt de voorzieningenrechter dat de planologische bestemming van de bedrijfsruimte is “Gemengd 1”. [4] Daarbij is onder andere dienstverlening toegestaan. Artikel 1:43 van het bestemmingsplan definieert dienstverlening als “het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waaronder mede begrepen publieksgerichte dienstverlening, al dan niet met baliefunctie, (…)”. Verweerder stelt dat sprake is van dienstverlening in de zin van het bestemmingsplan. Verweerder baseert dat op de inschrijving in de Kamer van Koophandel. Uit die inschrijving blijken de activiteiten van vergunninghouder te zijn: “Overige zakelijke dienstverlening” en “Het verlenen van diensten en het geven van adviezen, in het bijzonder op het gebied van kerkelijk, maatschappelijk en zorgvastgoed; holdingactiviteiten”. Vergunninghouder heeft verweerder verder toegelicht dat de dienstverlening zich richt op kerkgenootschappen en geloofsgemeenschappen in het hele land, maar in het bijzonder in de Randstad. Vergunninghouder stelt klanten te ontvangen in de bedrijfsruimte en overleg te voeren met de partners waar vergunninghouder mee samenwerkt. Vergunninghouder stelt zijn klanten ook regelmatig te bezoeken. Het overleg met klanten en partners gebeurt dus ter plaatse, maar ook telefonisch en digitaal vanuit de bedrijfsruimte. Ter zitting heeft de heer Schaapman verklaard met de activiteit “kantoor” op de aanvraag niet een met het bestemmingsplan strijdig gebruik te bedoelen. De heer Schaapman heeft dit toegelicht door te verwijzen naar hetgeen hij hierover aan verweerder heeft toegelicht en heeft verklaard dat hijzelf en medewerkers de bedrijfsruimte als werkplek en vergaderruimte gebruiken. Daarnaast stelt vergunninghouder in de bedrijfsruimte klanten en relaties te ontvangen. De afgelopen twee maanden heeft hij vijf à zes klanten ontvangen in de bedrijfsruimte. De heer Schaapman gebruikt daarnaast de bedrijfsruimte voor werkzaamheden in verband met twee andere vennootschappen.
5.5.
Artikel 1.63 van het bestemmingsplan definieert een kantoor als “een gebouw, dat in hoofdzaak dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het in administratieve zin doen functioneren van de instelling, waaronder congres- en vergaderaccommodatie”. De voorzieningenrechter stelt vast dat het enkele gebruik van de bedrijfsruimte als werk- en vergaderplek zonder dienstverlening strijdig is met het bestemmingsplan. Verweerder zag geen aanleiding om nader onderzoek te doen naar het beoogde gebruik en acht de inschrijving in de Kamer van Koophandel en de toelichting van vergunninghouder over het gebruik voldoende. De voorzieningenrechter acht dit, mede gelet op hetgeen ter zitting is verklaard, ontoereikend. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter had het beoogde gebruik als kantoor, zoals aangegeven op de aanvraag, reden voor verweerder moeten zijn om nader onderzoek te doen. Dit heeft verweerder nagelaten. Het bestreden besluit is daarom op dit punt in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel.
5.6.
Verzoeker is net als vergunninghouder huurder van Staedion. Uit de brief van 30 januari 2023 van Staedion blijkt dat aan vergunninghouder toestemming is gegeven voor de werkzaamheden. Naast huurder is verzoeker ook lid van de bewonerscommissie. De Overlegwet [5] regelt onder andere hoe woningcorporaties informatie verstrekken aan - en overleg voeren met huurders en bewonerscommissies. In tegenstelling tot hetgeen verzoeker hierover aanvoert, is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder bij de beoordeling van de vergunningsaanvraag niet hoefde te toetsen of Staedion heeft voldaan aan de voorschriften uit de Overlegweg. Daarvoor bestaat geen wettelijke grondslag.
5.7.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kleeft een gebrek aan het bestreden besluit voor zover de voorschriften niet aan de omgevingsvergunning zijn verbonden. Daarnaast is sprake van een onderzoeks- en motiveringsgebrek in verband met het beoogde gebruik en de daarmee samenhangende vraag of verweerder ook niet de activiteit op grond van artikel 2.1, onder c, van de Wabo moest beoordelen.
Belangenafweging
6. De voorzieningenrechter betrekt in zijn afweging dat verweerder in bezwaar het geconstateerde gebrek in de motivering en het onderzoek zou kunnen herstellen door alsnog afdoende te onderzoeken en te motiveren dat geen sprake is van een strijdig gebruik. Ook kan verweerder besluiten om een met het bestemmingsplan afwijkend gebruik als kantoor toe te staan. Mocht het afwijkend gebruik niet mogelijk zijn, dan kan verweerder alsnog handhavend optreden bij constatering van een strijdig gebruik. Het strijdige gebruik is daarom geen reden voor de schorsing van de omgevingsvergunning, nu geen sprake is van een onomkeerbare situatie. De voorzieningenrechter betrekt verder in zijn afweging dat verweerder voldoende heeft onderbouwd met de aanvullende toelichting en de voorgestelde extra voorschriften dat het niet aannemelijk is dat het bouwplan niet voldoet aan de voorschriften uit het Bouwbesluit 2012. In zoverre is het belang van verzoeker bij het afwachten van de bezwaarprocedure beperkt. Het belang van verzoeker dat wordt voldaan aan de bouwkundige (veiligheids)voorschriften weegt echter wel zwaar. Anderzijds heeft vergunninghouder er belang bij dat hij op 27 februari 2023, althans zo spoedig mogelijk, kan beginnen met de werkzaamheden, zonder dat hij het herstel in bezwaar of een gewijzigd besluit op grond van artikel 6:19 van de Awb hoeft af te wachten. De voorzieningenrechter bepaalt daarom bij wijze van voorlopige voorziening dat de door verweerder geformuleerde voorschriften worden geacht onderdeel uit te maken van de omgevingsvergunning en vergunninghouder pas met de werkzaamheden kan beginnen als aan die voorschriften is voldaan.
Conclusie
7. Het verzoek om de omgevingsvergunning bij wijze van voorlopige voorziening te schorsen wijst de voorzieningenrechter af. De voorzieningenrechter treft wel als voorlopige voorziening dat de voorschriften, die zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak, worden geacht onderdeel uit te maken van de omgevingsvergunning en vergunninghouder pas met de werkzaamheden kan beginnen als aan die voorschriften is voldaan. Verweerder moet daarom het griffierecht aan verzoeker vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek af om de omgevingsvergunning te schorsen;
- bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de voorschriften, die zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak, worden geacht onderdeel uit te maken van de omgevingsvergunning en dat vergunninghouder pas met de werkzaamheden kan beginnen als aan die voorschriften is voldaan;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan verzoeker dient te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Perniciaro, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.C.P. Witsiers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage: voorschriften van verweerder uit de brief van 15 februari 2023

“Voorschriften op basis van de Regeling omgevingsrecht (Mor)

Artikel 2.1, 2.2 en 2.7 Nader in te dienen constructieve gegevens

De hierna genoemde gegevens van de constructie en de bouwveiligheid moeten uiterlijk 3 werkdagen voor uitvoering worden ingediend bij de Dienst Stedelijke Ontwikkeling, Afdeling Vergunningen en Toezicht, Team Bouwconstructie. U kunt de gegevens uploaden via www.ompevinosloket.nl. Vermeld in alle gevallen ons dossiernummer.
- de uitvoeringstekeningen en berekeningen (inclusief detailuitwerking);
noot: een aanzichttekening van doorbraak en volledige wand met de fundering moet meegeleverd zijn.
- uitgewerkt stempelplan.
noot: doorgaans dient een balansstempeling het uitgangspunt te zijn voor het stempelplan.

Voorschriften op basis van het Bouwbesluit 2012

Afdeling 8.1Het voorkomen van onveilige situaties en het beperken van hinder tijdens het uitvoeren van bouw- en sloopwerkzaamheden
Aan de werkzaamheden worden met betrekking tot de invloed op de belendingen en de omgeving de volgende voorwaarden gesteld:
  • Er moeten maatregelen worden genomen om de overlast voor de omwonenden zo veel mogelijk te beperken waaronder het reduceren van geluidshinder en het voorkomen van stofoverlast;
  • Beschadiging van belendingen en infrastructuur rondom het bouw- of sloopterrein dient voorkomen te worden. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de SBRrichtlijn Trillingen, deel A ‘Schade aan gebouwen, meet- en beoordelingsrichtljn”2017. Bij toepassing van de richtlijn dient rekening te worden gehouden met de hierin gestelde grenswaarden”

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Bijzondere wet

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 1.1
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
bouwen: plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten
(…)
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
het bouwen van een bouwwerk,
het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald,
het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
(…)
Artikel 2.4
Burgemeester en wethouders van de gemeente waar het betrokken project in hoofdzaak zal worden of wordt uitgevoerd, beslissen op de aanvraag om een omgevingsvergunning, behoudens in gevallen als bedoeld in het tweede tot en met vijfde lid.
Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat gedeputeerde staten van de provincie waar het betrokken project in hoofdzaak zal worden of wordt uitgevoerd, op de aanvraag beslissen ten aanzien van projecten die behoren tot een bij de maatregel aangewezen categorie projecten die van provinciaal belang zijn. Bij de maatregel kan worden bepaald dat de aanwijzing slechts geldt in daarbij aangewezen categorieën gevallen.
Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat Onze daarbij aangewezen Minister op de aanvraag beslist ten aanzien van projecten die behoren tot een bij de maatregel aangewezen categorie projecten die van nationaal belang zijn. Bij de maatregel kan worden bepaald dat de aanwijzing slechts geldt in daarbij aangewezen categorieën gevallen.
Onze Minister kan bepalen dat hij, in afwijking van het eerste, tweede of derde lid, beslist op de aanvraag om een omgevingsvergunning ten aanzien van een bij zijn besluit aangewezen project, indien dat geboden is in het algemeen belang.
Het bevoegd gezag met betrekking tot een geldende omgevingsvergunning beslist op elke aanvraag die betrekking heeft op een project dat zal worden of wordt uitgevoerd op de plaats ten aanzien waarvan die vergunning is verleend. De eerste volzin geldt niet voor burgemeester en wethouders in gevallen als bedoeld in het tweede tot en met vierde lid en gedeputeerde staten in gevallen als bedoeld in het derde en vierde lid. De eerste volzin geldt voorts niet in gevallen die behoren tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie.
Artikel 2.10
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
a. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
b. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet;
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
e. de activiteit een wegtunnel als bedoeld in de Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels betreft en uit de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden blijkt dat niet wordt voldaan aan de in artikel 6, eerste lid, van die wet gestelde norm.
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.

Bestemmingsplan ‘Stationsbuurt’ (vastgesteld op 1 oktober 2015)

Artikel 3 Gemengd - 1

3.1
Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Gemengd-l’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
wonen;
detailhandel;
dienstverlening;
horeca ‘licht”;
cultuur, waaronder wordt begrepen atelier creativiteitscentrum en een galerie; een en ander met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde, wegen, groen, water, al dan niet gebouwde parkeervoorzieningen en overige voorzieningen.

Artikel 1.43 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waaronder mede begrepen publieksgerichte dienstverlening, al dan niet met baliefunctie, op medisch, juridisch, therapeutisch of cosmetisch gebied, fotostudio’s, uitzendbureaus, reisbureaus, kapsalons, snelfoto-ontwikkel en kopieerservicebedrijven, videotheken en andere verhuurbedrijven, autorijscholen; onder dienstverlening wordt niet begrepen: garagebedrijven, belwinkels, internetcafé, seksinrichtingen, escortbedrijven, massagesalons c.a. zoals
omschreven in artikel 1.71 en kamerverhuurbedrijven. Binnen dienstverlening is ondergeschikte horeca toegestaan, zoals omschreven in artikel 1.58.

Artikel 1.63 kantoor:

een gebouw, dat in hoofdzaak dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het in administratieve zin doen functioneren van de instelling, waaronder congres- en vergaderaccommodatie.

Voetnoten

1.Artikel 2.1, onder van de Wabo.
2.Artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo.
3.ABRvS 7 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2375.
4.Bestemmingsplan ‘Stationsbuurt’ (vastgesteld op 1 oktober 2015).
5.Wet op het Overleg Huurder Verhuurders.