Uitspraak
RECHTBANK Den Haag
1.[gedaagde 1]te Wateringen,
ZWETHLAND B.V.te Wateringen,
3.3. BP EUROPE SE-BP NEDERLANDte Hamburg, Duitsland,
4.4. MCDONALD’S NEDERLAND B.V.te Amsterdam,
1en
2worden hierna afzonderlijk ‘[gedaagde 1]’ en ‘Zwethland’ en gezamenlijk ‘[gedaagden 1 en 2]’ [1] genoemd. Gedaagden in conventie
3en
4worden hierna afzonderlijk ‘BP’ en ‘McDonald’s’ genoemd.
1.Inleiding
Kern van het geschil
2.De procedure
- de dagvaarding, uitgebracht op 27 en 30 november 2020, zonder producties;
- de akte houdende overlegging producties van de Provincie, met producties 1 tot en met 26;
- de conclusie van antwoord tevens houdende conclusie van eis in reconventie van [gedaagden 1 en 2], met productie 1;
- de conclusie van antwoord in conventie en in het incident tevens voorwaardelijke eis in reconventie van BP, met producties 1 tot en met 3;
- de conclusie van antwoord van McDonald’s, zonder producties;
- de conclusie van antwoord in reconventie tevens houdende eiswijziging (aanvulling van eis) van de Provincie, met producties 27 tot en met 34;
- het vonnis van deze rechtbank van 4 augustus 2021, waarin een regiezitting is bepaald;
- het proces-verbaal van de regiezitting van 14 september 2021 (waarin is vastgelegd dat partijen niet zullen deelnemen aan het project Regie en Mediation);
- het vonnis van deze rechtbank van 13 juli 2022, waarin een mondelinge behandeling is bepaald op 23 november 2022;
- de akte houdende eiswijziging (vermindering van eis in het incident en aanvulling van eis in de hoofdzaak) en houdende overlegging nadere producties van de Provincie van 23 november 2022, met producties 35 tot en met 37;
- de akte overlegging en toelichting producties van [gedaagden 1 en 2] van 23 november 2022, met producties 2 tot en met 16;
- de akte houdende producties van BP van 23 november 2022, met producties 4 tot en met 18 en;
- de aanvullende producties 17 en 18 van [gedaagden 1 en 2] van 23 november 2022.
- van [gedaagden 1 en 2]: een B7-formulier waarin zij schrijft dat zij heeft kennisgenomen van een aanvullend procesbesluit van de Provincie en de rechtbank verzoekt een nadere akte te mogen nemen;
- van de Provincie, [gedaagden 1 en 2], BP en McDonald’s: afzonderlijke B16-formulieren, waarin partijen schrijven dat zij geen minnelijke regeling hebben bereikt en de rechtbank vragen vonnis te wijzen.
3.De feiten
het bouwen, in eigendom hebben, onderhouden en exploiteren van een Tankstation op het perceel” voor de duur van 25 jaar. In artikel 5 van de voorbeeldakte staat dat het opstalrecht en/of het tankstation niet zonder schriftelijke toestemming van de grondeigenaar mag worden verhuurd of op enigerlei wijze in gebruik of genot worden afgestaan of vervreemd. In artikel 7 is bepaald dat de opstalhouder verplicht is de door of namens hem gestichte of aangebrachte opstallen, werken en bepalingen binnen drie maanden na het einde van het opstalrecht te verwijderen en de grond terug te brengen en achter te laten als open terrein. De grondeigenaar is in dat geval volgens de voorbeeldakte niet gehouden een vergoeding te betalen aan de opstalhouder.
op grond van de Wegenverordening Zuid-Holland voor het hebben van een verkooppunt van motorbrandstoffen en een rij-langs-restaurant (McDrive)” op het Perceel. In de brief staat ook dat voor het gebruik van provinciaal eigendom precariobelasting verschuldigd is.
tegen het verhuren van de grond en/of het vestigen van een recht van opstal” terzake van het Perceel “
dezerzijds geen bezwaren bestaan”.
- zij [gedaagden 1 en 2] in 1993 heeft aangewezen als exploitant van een toen nog te realiseren Tankstation op het Perceel;
- de Staat destijds al voornemens was de eigendom van het Perceel over te dragen aan de Provincie;
- [gedaagden 1 en 2] het Perceel sinds 1998 gebruikt zonder recht of titel, omdat aan haar geen vergunningen of ontheffingen zijn verleend, ook geen overeenkomst is gesloten en [gedaagden 1 en 2] geen tegenprestatie voldoet;
- de Provincie het Perceel nodig heeft voor eigen gebruik (dringende en noodzakelijke reconstructie van de N211,
- [gedaagden 1 en 2] haar gebruik moet staken en het Perceel moet hebben ontruimd uiterlijk op 1 april 2017;
- sprake is van ongerechtvaardigde verrijking, omdat [gedaagden 1 en 2] het Perceel 17 jaar lang heeft geëxploiteerd zonder daarvoor enige vergoeding te voldoen (en dus voldoende is gecompenseerd voor het opgeheven tankstation aan de Herenstraat).
- zij haar planning heeft gewijzigd na de ter inzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan;
- zij nog geen duidelijkheid kan geven over een nieuwe (ontruimings)datum;
- de (eerdere) aanzegging tot ontruiming niet meer van toepassing is;
- erop gewezen dat dit niet inhoudt dat er in de nabije toekomst niet opnieuw met [gedaagden 1 en 2] zal worden gesproken over een datum van ontruiming vanwege de reconstructie van de N211.
Toelichting voor het Collegeopgenomen, die luidt:
4.Het geschil
In de zaak [gedaagden 1 en 2] tegen de Provincie
In de zaak van BP tegen de Provincie
5.De beoordeling
Toelichting voor het Collegeop het besluit geeft [gedaagden 1 en 2] naar het oordeel van de rechtbank hiermee een te beperkte uitleg van het besluit. Daarnaast geldt dat de Provincie ter zitting heeft verklaard dat (zij een stuk kan overleggen waaruit blijkt dat) Gedeputeerde Staten ten aanzien van het Perceel in september 2022 een besluit tot onteigening hebben genomen, waarin expliciet is bevestigd dat (ook) ontruiming van het Perceel moet worden gevorderd. Hiertegen heeft [gedaagden 1 en 2] slechts ingebracht dat dan nog steeds niet de juiste volgorde is gevolgd. Dat is onvoldoende om haar betoog te kunnen volgen en de rechtbank verwerpt dan ook het verweer dat daarin besloten ligt.
1.000 keer om gevraagd. Op dit punt is geen overeenstemming bereikt”.
ter compensatie vande opheffing van een ander brandstofverkooppunt van de [naam] in [plaats], dat hij ook al aan BP verhuurde. De Provincie heeft dit op 15 maart 2016, nadat zij het Perceel in eigendom had verkregen, nog eens bevestigd (3.14). De Provincie heeft bovendien van begin af aan geweten en toegestaan dat de feitelijke exploitatie van het Tankstation plaatsvindt door BP. Voorts is voor het gebruik van het Perceel tussen de Provincie en [gedaagden 1 en 2] een vergoeding afgesproken en heeft [gedaagden 1 en 2] die vergoeding ook betaald. Naar het oordeel van de rechtbank is aldus tussen de Provincie en [gedaagden 1 en 2] een overeenkomst tot stand gekomen tot het gebruik van het Perceel voor de doeleinden waarvoor [gedaagden 1 en 2] dit ook daadwerkelijk heeft aangewend. Daaraan doet niet af dat de Provincie in 2016 het (onjuiste) standpunt heeft ingenomen dat [gedaagden 1 en 2] het Perceel sinds 1998 “zonder recht of titel” gebruikt en evenmin dat de Provincie in januari 2019 aan [gedaagden 1 en 2] heeft laten weten dat voor wat betreft het gebruik van het Perceel slechts sprake is van een louter “gedogen”, waarvoor dan wel een vergoeding verschuldigd blijft.
- in eerste instantie de route van een bestemmingsplanwijziging is gevolgd, maar gaandeweg in plaats daarvan een omgevingsvergunning is aangevraagd;
- de omgevingsvergunning in werking is getreden, maar aanbesteding van het werk nog moet plaatsvinden en;
- zij niet verwacht dat de werkzaamheden kunnen aanvangen in april 2023, maar dat dan wel voorbereidend werk kan plaatsvinden (bomenkap).