In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 7 maart 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, een Libische nationaliteit met een v-nummer, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning, welke op 30 september 2021 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. Verzoeker maakte hiertegen bezwaar en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, zodat uitzetting achterwege zou blijven totdat op het bezwaar was beslist. De Staatssecretaris heeft zich niet verzet tegen de toewijzing van deze voorziening.
De voorzieningenrechter overwoog dat, ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. Aangezien de Staatssecretaris zich niet verzet tegen de gevraagde voorziening en er geen beletselen zijn om deze toe te wijzen, heeft de voorzieningenrechter besloten het verzoek toe te wijzen. Tevens is de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 837,-. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.