8.3Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich op veertienjarige leeftijd schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan een overvalpoging op een juwelier. De rol van de verdachte was om zich voor te doen als een klant en de deur bij het verlaten van de juwelierszaak open te doen en open te houden, zodat drie (deels) gewapende mededaders de juwelierszaak binnen konden komen, om daar hun slag te slaan. De verdachte zou door de opdrachtgever voor zijn rol duizend euro in het vooruitzicht zijn gesteld. Dat de overval is mislukt en het bij een poging is gebleven, komt uitsluitend door de oplettendheid van de eigenaar die argwaan kreeg en op tijd ingreep door met de andere aanwezigen de deur van zijn juwelierszaak dicht te duwen, waardoor de mededaders niet naar binnen konden. Anders gezegd: het behoeft geen betoog dat als de eigenaar en zijn medestanders daarin niet waren geslaagd, de overvalpoging wellicht succesvol was geweest, of in elk geval nog gewelddadiger en impactvoller was verlopen. De verdachte heeft met zijn handelen een belangrijke bijdrage geleverd aan de poging om de juwelier te overvallen. De verdachte heeft zich hierbij niet bekommerd om de gevolgen voor anderen en zijn eigen belang om ‘snel geld te verdienen’ voorop gezet. Dit rekent de rechtbank hem ernstig aan.
Een (poging tot) overval op klaarlichte dag is daarbij een ernstig en kwalijk feit dat voor angst en gevoelens van onveiligheid leidt, niet alleen bij de eigenaar van de juwelier en degenen die hiervan getuige zijn geweest, maar ook bij andere ondernemers in de buurt en meer in het algemeen in de samenleving. Uit het dossier blijkt ook dat diverse winkeliers (juweliers) in de buurt - soms ook meermalen - slachtoffer zijn geworden van praktijken als deze.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het blanco strafblad van de verdachte van 5 januari 2023, waaruit blijkt dat hij nooit eerder voor strafbare feiten is veroordeeld. Dit weegt dan ook niet in zijn nadeel mee.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het advies van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 16 februari 2023. Uit het onderzoek van de Raad komen weinig zorgen naar voren en de kans op herhaling wordt ingeschat op laag. De verdachte heeft spijt van zijn bijdrage aan het feit en weet dat het fout is wat hij heeft gedaan. De verdachte heeft de afgelopen periode goed meegewerkt met de jeugdreclassering en heeft zich goed aan de gestelde schorsingsvoorwaarden gehouden. De verdachte is kortgeleden gediagnosticeerd met ADHD en dit lijkt de oorzaak te zijn van impulsief gedrag, waardoor er dingen soms minder goed lopen. Er zijn enige zorgen om zijn schoolgang. Daarvoor kan hij extra begeleiding gebruiken. Gezien de ernst van het feit concludeert de Raad dat jeugdreclassering voor de duur van een jaar passend is. De verdachte kan dan begeleid en ondersteund worden bij zijn ADHD en impulsiviteit en zijn schoolgang kan gemonitord worden. De Raad adviseert om een (deels) voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen, met daarbij als bijzondere voorwaarden het volgen van onderwijs en een meldplicht bij de jeugdreclassering.
De deskundige van de Raad, [naam 2] , heeft in aanvulling op het advies van de Raad ter terechtzitting naar voren gebracht dat bewust voor de termijn van een jaar jeugdreclassering is gekozen in plaats van twee jaar, met name omdat de verdachte langere tijd goed heeft gefunctioneerd binnen zijn schorsing. De Raad vindt verder dat - naast de ernst van het feit - (voortzetting van de) begeleiding door de jeugdreclassering is gerechtvaardigd vanwege het eindexamenjaar van de verdachte en daarna de overgang naar een vervolgopleiding.
Strafmodaliteit en strafmaat
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat tot uitgangspunt genomen de informatie over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals die uit de rapporten en ter terechtzitting naar voren zijn gekomen, alsook de straffen die in soortgelijke zaken gewoonlijk worden opgelegd.
In het voordeel van de verdachte spreekt zijn nog jonge leeftijd, zijn proceshouding, en tot op zekere hoogte ook de wijze waarop hij zijn rol als medeplichtige heeft uitgevoerd: impulsief en nogal knullig (de juwelier kreeg immers argwaan en wilde hem de winkel uitzetten). Het lijkt er ook op dat de verdachte totaal niet heeft nagedacht welke risico’s hij (immers niet gemaskerd of vermomd) liep: alles wijst er eigenlijk op dat hij zich eenvoudig voor het karretje van anderen heeft laten spannen.
Aan de andere kant geldt naar het oordeel van de rechtbank, ondanks het voorgaande, dat met name vanwege de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit, (toch) niet anders kan worden gereageerd, dan met het opleggen van een (deels voorwaardelijke) jeugddetentie, ook om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken. De rechtbank zal daarom aan de verdachte een jeugddetentie van 46 dagen opleggen, met aftrek van de tijd die hij vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank zal 30 dagen voorwaardelijk opleggen, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, de verplichting om onderwijs te volgen en contactverboden met de medeverdachten en het slachtoffer. De rechtbank bepaalt daarbij een proeftijd voor de duur van twee jaren (een kortere proeftijd verhoudt zich niet met de ernst van het bewezenverklaarde feit), waarbij de bijzondere voorwaarden gelden zolang de Jeugdbescherming west te Den Haag dit noodzakelijk acht.
Verder acht de rechtbank het – wederom gelet op de ernst van het feit – ook passend dat aan de verdachte een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, wordt opgelegd, zodat hij nog daadwerkelijk straf ervaart, terwijl wordt voorkomen dat hij hiervoor terug zou moeten in jeugddetentie. De rechtbank zal daarom – gelijk aan de eis van de officier van justitie – aan de verdachte een werkstraf opleggen voor de duur van 50 uren subsidiair 25 dagen jeugddetentie.