ECLI:NL:RBDHA:2023:2664

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 maart 2023
Publicatiedatum
6 maart 2023
Zaaknummer
22-1351
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de invordering van een boete voor het plaatsen van mobiele toileteenheden op de openbare weg

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 6 maart 2023, in de zaak tussen [eiseres] B.V. en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, wordt het beroep van eiseres tegen de invordering van een boete voor het plaatsen van mobiele toileteenheden op de openbare weg beoordeeld. Eiseres had eerder een last onder dwangsom opgelegd gekregen voor het plaatsen van deze toileteenheden, maar had hiertegen geen bezwaarschrift ingediend. De rechtbank oordeelt dat eiseres niet met succes gronden kan aanvoeren tegen de invordering, omdat zij geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen de eerdere last onder dwangsom. De rechtbank stelt vast dat eiseres de overtreding heeft begaan door de toileteenheden te plaatsen en dat verweerder terecht heeft gehandeld door de invordering door te zetten. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en legt uit dat eiseres de mogelijkheid had om ervoor te zorgen dat zij geen opdrachten aanvaardde die in strijd waren met de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van Den Haag. De rechtbank concludeert dat de bestreden invorderingsbeschikking terecht is opgelegd en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/1351

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 maart 2023 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., uit [vestigingsplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. M.T. Smits),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. F. Naghi-Zadeh).

Procesverloop

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het invorderingsbesluit van 6 januari 2021.
Met het bestreden besluit van 11 februari 2022 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij dat besluit gebleven.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 9 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: De gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst, en partijen in de gelegenheid gesteld hun standpunten te verduidelijken door nadere stukken in te dienen. Nadat beide partijen hiervan gebruik hebben gemaakt heeft de rechtbank het onderzoek op 23 januari 2023 gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
1. Op 28 februari 2018 is eiseres een last onder dwangsom opgelegd voor het plaatsen van een mobile toileteenheid op de openbare weg. Verweerder heeft eiseres gelast niet meer in strijd te handelen met artikel 2:10, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening van Den Haag (APV) op straffe van een dwangsom van 500,- euro per constatering per dag, oplopend tot een maximum van 3000,- euro. Tegen dit besluit is geen bezwaarschrift ingediend. Op 6 januari 2021 heeft verweerder besloten tot invordering van een dwangsom van 500 euro wegens het plaatsen van een mobiele toileteenheid op de openbare weg. Eiseres kan zich niet verenigen met dit besluit en maakt bezwaar.
Het bestreden besluit
2. Niet in geschil is dat eiseres geen bezwaarschrift heeft ingediend tegen het besluit onder dwangsom van 28 februari 2018. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter kan slechts onder bijzondere omstandigheden afgezien worden van invordering. [1] Een belanghebbende in de procedure tegen de invorderingsbeschikking kan in beginsel niet met succes gronden naar voren brengen die hij tegen de last onder dwangsom naar voren had moeten brengen. Slechts in uitzonderlijke gevallen kan dit. Sprake van dergelijke gevallen is bijvoorbeeld wanneer evident is dat er geen overtreding gepleegd en/of betrokkene geen overtreder is. [2] Een ander voorbeeld van een bijzonder geval is wanneer de opgelegde de last om technische of juridische redenen niet kan uitvoeren. [3]
2.1.
Eiseres heeft de overtreding begaan. Niet betwist wordt dat eiseres de mobiele toileteenheden geplaatst en verwijderd heeft. Verweerder doet hierbij beroep op een uitspraak van de rechtbank Den Haag waarin een betrokkene in een soortgelijk geval als overtreder werd aangemerkt. [4] Wat betreft de verschillende locaties van de overtredingen gaat de vergelijking van eiseres met eerdere rechtspraak van de rechtbank Den Haag niet op. In het besluit van de last onder dwangsom staat immers dat het gaat om elke dag dat een mobiel toilet of ander voorwerp in strijd met artikel 2:10 eerste lid van de APV wordt geplaatst. Uit deze bewoordingen blijkt genoeg dat het bestuursdwangbesluit toezag op het voorkomen van herhaling van dergelijke overtredingen op het grondgebied van de gemeente Den Haag.
Wat stelt eiseres in beroep?
3. In dit geval is geen sprake van een overtreding. De uitzonderingsgronden onder het tweede lid, aanhef en onder c, van artikel 2:10 van de APV zijn hier van toepassing. Uit de processen-verbaal is niet af te leiden dat sprake was van hinder of gevaar en dat de mobiel toileteenheden langer dan 24 uur geplaatst zouden zijn. Daarnaast is eiseres geen overtreder aangezien zij verhuurder is. Verweerder had de huurders van de mobiele toileteenheden moeten aanspreken. De bestreden invorderingsbeschikking ziet bovendien toe op een andere locatie dan het besluit van de last onder dwangsom. Het handhavingsbesluit is niet aan te merken als een algemene aanschrijving. Het invorderingsbesluit mist de daarvoor noodzakelijke grondslag.
3.1
Het handhavingsbesluit is gebrekkig. Hierin worden geen herstelmaatregelen benoemd, is geen sprake van een legaliseringsonderzoek en wordt niet uitgelegd waarom, ondanks de lage prioritering, wordt gehandhaafd en ingevorderd.
Wat stelt verweerder in beroep?
4. Verweerder blijft in beroep bij zijn eerder ingenomen standpunten.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5.1.
Vaststaat dat eiseres geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen de oplegging van de last onder dwangsom. Zoals aangegeven in het bestreden besluit kan eiseres volgens rechtspraak van de hoogste bestuursrechter in beginsel niet met succes gronden naar voren brengen die zij tegen de last onder dwangsom naar voren had moeten brengen. Slechts in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld wanneer evident is dat er geen overtreding gepleegd en/of betrokkene geen overtreder is en/of betrokkene niet aan de last kan voldoen, slaagt een dergelijk beroep. [5]
5.2.
Verweerder heeft eiseres terecht aangemerkt als overtreder, omdat eiseres het in haar macht heeft om de overtreding te voorkomen. De omstandigheid dat eiseres mobiele toiletten plaatst op de door de opdrachtgever aangegeven plaats, vormt geen beletsel om de last na te leven. Eiseres heeft immers de mogelijkheid om bij het aangaan van contractuele verplichtingen ervoor te zorgen dat zij geen opdrachten aanvaardt die in strijd zijn met de APV. Zo kan eiseres ervoor kiezen om zelf een vergunning aan te vragen of een opdracht pas te aanvaarden – en een mobiel toilet te plaatsen – wanneer de opdrachtgever een vergunning overlegt. Ook had zij van tevoren een melding kunnen maken bij verweerder dat de toileteenheden geplaatst zouden worden. Daarnaast heeft verweerder op goede gronden overwogen dat de last in het handhavingsbesluit een algemene aanschrijving voor de gehele gemeente Den Haag betreft.
5.3.
Van de uitzonderingsgronden in het tweede lid onder c van artikel 2:10 van de APV is geen sprake. Sprake was van geplaatste toileteenheden op de openbare weg. Op de foto in het proces-verbaal is te zien dat de toileteenheid hinder kan veroorzaken. Ook mocht verweerder ervan uitgaan dat deze toileteenheid niet voor een korte tijd zouden blijven staan. Het ligt vervolgens op de weg van eiseres om aan te tonen dat van de uitzonderingsgronden wél sprake is. Eiseres heeft geen stukken aangeleverd die dit onderbouwen.
6. Eiseres voert gronden aan die zich richten tegen de inhoud van de last onder dwangsom. De gronden die toezien op de inhoud van het handhavingsbesluit had eiser in een procedure tegen dat besluit naar voren kunnen brengen. Wat betreft de invordering ondanks de prioritering beroept eiseres zich op een uitspraak van de hoogste bestuursrechter die niet aansluit op de situatie van eiseres. [6] In onderhavig geval was immers geen handhavingsverzoek gedaan en hoefde eiseres geen belangenafweging te maken. Deze beroepsgronden slagen daarom niet.

Conclusie en gevolgen

7. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van
mr. T. Verschoor, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

Algemene plaatselijke verordening voor de gemeente Den Haag

Artikel 2:10 voorwerpen of stoffen op, aan, in of boven de weg
1. Het is verboden zonder vergunning of instemming van het college van burgemeester en wethouders een voorwerp op, in, over of boven de weg te plaatsen, aan te brengen of te hebben, of de weg anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.
2. Dit verbod is niet van toepassing op:
[…]
c. voorwerpen, met uitzondering van tenten, die gedurende korte tijd op de weg worden geplaatst en daar geen gevaar of hinder opleveren voor personen of goederen;
[…]
I. voorwerpen geplaatst voor werkzaamheden en voorwerpen geplaatst ten behoeve van bouwwerkzaamheden, mits dit minimaal 24 uur vooraf is gemeld bij het college van burgemeester en wethouders met het daarvoor door het college van burgemeester en wethouders vastgestelde meldingsformulier en wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
1. voorwerp wordt geplaatst in een periode waarin op de betreffende weg volgens het door het college van burgemeester en wethouders beschikbaar gestelde register geen voornemen bestaat andere voorwerpen te plaatsen of activiteiten te laten plaatsvinden;
2. het voorwerp wordt niet langer geplaatst dan voor het uitvoeren van de (bouw)werkzaamheden noodzakelijk is met een maximum duur van negen weken gerekend vanaf de eerste dag van de periode waarvoor de plaatsing wordt gemeld;
3. het voorwerp levert geen hinder of gevaar op voor de omgeving en de gebruiksmogelijkheden van de weg. Hiertoe dient onder andere te worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
- op het trottoir blijft een obstakelvrije doorgang van minimaal 1,50 m beschikbaar;
- het voorwerp wordt niet geplaatst rondom brandkranen, lichtmasten, verkeerspalen of ander straatmeubilair;
- het voorwerp wordt niet geplaatst op een parkeerplaats voor speciale doeleinden zoals een taxistandplaats, gehandicaptenparkeerplaats of laad- en losplaats;
- het voorwerp wordt zo geplaatst dat de rijbaan als bedoeld in artikel 1 van het Reglement verkeersborden en verkeerstekens 1990 het fietspad of fiets/bromfietspad, niet geheel of gedeeltelijk wordt geblokkeerd en omliggende gebouwen dienen direct bereikbaar te blijven voor het materieel van hulpdiensten, vuilniswagen en leveranciers;
[…]

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 5:1
1. In deze wet wordt verstaan onder overtreding: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
2. Onder overtreder wordt verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt.
3. Overtredingen kunnen worden begaan door natuurlijke personen en rechtspersonen. Artikel 51, tweede en derde lid, van het Wetboek van Strafrecht is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 5:32
1. Een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, kan in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
2. Voor een last onder dwangsom wordt niet gekozen, indien het belang dat het betrokken voorschrift beoogt te beschermen, zich daartegen verzet.
3. Indien de last onder dwangsom strekt ter handhaving van het bepaalde bij of krachtens een regeling die is genoemd in hoofdstuk 2, 3 of 4 van de bij deze wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak of in de bij deze wet behorende Regeling verlaagd griffierecht, wordt de last onder dwangsom voor de toepassing van de twee laatstgenoemde regelingen aangemerkt als een besluit, genomen op grond van de eerstbedoelde regeling.
Artikel 5:32a
1. De last onder dwangsom omschrijft de te nemen herstelmaatregelen.
2. Bij een last onder dwangsom die strekt tot het ongedaan maken van een overtreding of het voorkomen van verdere overtreding, wordt een termijn gesteld gedurende welke de overtreder de last kan uitvoeren zonder dat een dwangsom wordt verbeurd.

Voetnoten

1.Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad v State (ABRvS) 13 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1968.
2.ABRvS 27 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:466.
3.ABRvS 30 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1405.
4.Rechtbank Den Haag 13 maart 2018, ECLI:NL:RBDHA:16393.
5.ABRvS 27 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:466; ABRvS 30 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1405.
6.ABRvS 1 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1961, ro. 2.1.-2.4.