ECLI:NL:RBDHA:2023:2663

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 maart 2023
Publicatiedatum
6 maart 2023
Zaaknummer
SGR 21/4124
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake afwijzing aanvraag traplift op grond van de Wmo 2015 met betrekking tot onvoldoende onderzoek door verweerder

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 2 maart 2023, wordt de afwijzing van een aanvraag voor een traplift door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag beoordeeld. Eiseres, die door een neurologische aandoening beperkingen ervaart bij traplopen, had op 9 september 2019 een aanvraag ingediend voor een traplift op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Het college heeft de aanvraag in het primaire besluit van 10 augustus 2020 afgewezen, met als argument dat eiseres naar een ongeschikte woning was verhuisd. Dit besluit werd in het bestreden besluit van 12 mei 2021 gehandhaafd, waarbij het bezwaar van eiseres ongegrond werd verklaard.

De rechtbank heeft het beroep op 19 januari 2023 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren. Eiseres heeft aangevoerd dat het bestreden besluit fouten bevat en dat haar situatie is verslechterd. De rechtbank oordeelt dat het onderzoek door verweerder niet toereikend is geweest, omdat er geen schriftelijke medische informatie is overgelegd die de afwijzing van de traplift aanvraag onderbouwt. De rechtbank stelt vast dat verweerder onvoldoende heeft gedaan om de noodzaak van de traplift te onderzoeken, ondanks de klachten van eiseres en de adviezen van haar behandelaars.

De rechtbank doet een tussenuitspraak en geeft verweerder de gelegenheid om het zorgvuldigheidsgebrek te herstellen. Dit kan door aanvullende motivering of een nieuwe beslissing op bezwaar, waarbij verweerder nader onderzoek moet doen naar de noodzaak van de traplift. De rechtbank bepaalt een termijn van drie maanden voor dit herstel en houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/4121

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 maart 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: ing. I. Matadin),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. E.H. Buizert).

Procesverloop

In het besluit van 10 augustus 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) in de vorm van een traplift afgewezen.
In het besluit van 12 mei 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 19 januari 2023 op zitting behandeld. Verschenen zijn: de gemachtigde van eiseres, de zoon van eiseres, [A], en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

1.1.
Eiseres is in april 2017 verhuisd van haar oude woning naar haar huidige woning. In juli 2019 werd eiseres getroffen door een acuut ontstane neurologische aandoening. Als gevolg van de medicijnen die eiseres sindsdien moet gebruiken heeft zij last van duizelingen. Hierdoor ervaart zij beperkingen bij traplopen. Op 9 september 2019 heeft eiseres zich bij verweerder gemeld voor een traplift op grond van de Wmo 2015. Naar aanleiding van de melding heeft op 5 december 2019 een huisbezoek plaatsgevonden. Daarbij is afgesproken dat eiseres na het revalidatietraject in juli 2020 opnieuw contact opneemt met de casemanager van verweerder.
1.2.
Op 15 juni 2020 heeft een telefonisch gesprek plaatsgevonden tussen de casemanager van verweerder en eiseres. Eiseres heeft tijdens dat gesprek gemeld dat zij nog steeds beperkingen ervaart bij traplopen in de woning. De casemanager heeft vervolgens contact opgenomen met de ergotherapeut van eiseres. Deze heeft blijkens het ‘Mijn Plan’ verklaard dat een traplift anti-revaliderend werkt en dat een tweede armleuning aan de linkerkant van de trap mogelijk een passende oplossing is. Hierop is het advies van verweerder gevolgd om geen aanvraag voor een traplift in te dienen. Tegen het advies van verweerder in, heeft eiseres daartoe toch een aanvraag ingediend.
1.3.
In het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen op de grond dat eiseres is verhuisd naar een ongeschikte woning. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.4.
Op 28 december 2020 heeft eiseres aan verweerder bericht dat zij de traplift op eigen kosten heeft aangeschaft.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd, onder wijziging van de motivering. Volgens verweerder is onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de beperkingen bij het normaal gebruik van de woning al in de oude woning bestonden. Van een verhuizing naar een ongeschikte woning is dus geen sprake. Toch is er volgens verweerder geen noodzaak voor een traplift, omdat de ergotherapeut van mening is dat hiervan een anti-revaliderende werking zou uitgaan. Het plaatsen van een tweede trapleuning heeft de voorkeur en dit is een algemene voorziening, aldus verweerder.
3.1.
Eiseres voert aan dat het bestreden besluit fouten bevat. Eiseres is niet verhuisd naar een ongeschikte woning en op 15 juni 2020 heeft geen huisbezoek plaatsgevonden. De situatie van eiseres is verslechterd na 5 december 2019. Eiseres heeft op advies van de huisarts, fysiotherapeut en de orthopedisch chirurg de traplift zelf aangeschaft.
3.2.
Verweerder handhaaft zijn standpunt uit het bestreden besluit. Volgens hem heeft eiseres geen medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat een traplift voor haar noodzakelijk is.
Beoordeling door de rechtbank
Procesbelang
4.
4.1.
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of eiseres een belang heeft bij een beoordeling van het beroep. Eiseres heeft de traplift tijdens de bezwaarprocedure namelijk zelf aangeschaft, zodat zij inmiddels over de gevraagde voorziening beschikt. Procesbelang kan echter onder meer aanwezig blijven in verband met de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding, tenzij op voorhand onaannemelijk is dat schade is geleden.
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres nog een belang bij deze procedure. Naar aanleiding van de afwijzing van de aanvraag om een traplift heeft eiseres kosten gemaakt om deze zelf aan te schaffen, zodat aannemelijk is dat eiseres een financieel belang heeft. Mogelijk krijgt zij de kosten vergoed in geval van een voor haar positieve uitspraak.
De beoordeling van het bestreden besluit
4.3.
Uit artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in samenhang met de artikelen 2.3.2 en 2.3.5 van de Wmo 2015, vloeit voort dat het college voldoende kennis dient te vergaren over de voor het nemen van een besluit over maatschappelijke ondersteuning van belang zijnde feiten en omstandigheden en de af te wegen belangen. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in zijn rechtspraak uiteengezet op welke manier een dergelijk onderzoek naar maatschappelijke ondersteuning moet plaatsvinden. [1] Uit deze rechtspraak blijkt onder meer dat:
- het college moet vaststellen wat de hulpvraag is;
- het college moet vaststellen welke problemen worden ondervonden bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving;
- wanneer die problemen voldoende concreet in kaart zijn gebracht, kan worden bepaald welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is;
- het onderzoek er vervolgens op gericht moet zijn of en in hoeverre de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk en voorliggende voorzieningen de nodige hulp en ondersteuning kunnen bieden. Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn, moet het college een maatwerkvoorziening verlenen;
- voor zover het onderzoek naar de nodige ondersteuning specifieke deskundigheid vereist een specifiek deskundig oordeel en advies niet zal kunnen ontbreken.
4.4.
Dat in het bestreden besluit staat dat eiseres is verhuisd naar een ongeschikte woning betreft de weergave van het primaire besluit. Dit wordt eiseres in het bestreden besluit niet (langer) tegengeworpen, zodat van een onjuist bestreden besluit op dit punt geen sprake is. Voor zover in het bestreden besluit staat dat op 15 juni 2020 een huisbezoek heeft plaatsgevonden, betreft dit naar het oordeel van de rechtbank een kennelijke verschrijving. Het huisbezoek heeft op 5 december 2019 plaatsgevonden en op 15 juni 2020 heeft een telefoongesprek plaatsgevonden. Ook hierin ligt geen grond om het bestreden besluit voor onjuist te houden. In zoverre slaag het betoog van eiseres niet.
4.5.
De door de rechtbank te beoordelen periode in geval van een aanvraag als hier aan de orde bestrijkt de periode vanaf de datum van de aanvraag tot de datum van de beslissing op bezwaar. Dit betekent dat de te beoordelen periode in dit geval loopt van 6 augustus 2020 tot en met 12 mei 2021.
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat het door verweerder verrichte onderzoek niet toereikend is geweest en daarom niet voldoet aan de onder 4.3 genoemde uitgangspunten. Daartoe is van belang dat het dossier geen schriftelijke medische informatie bevat waaruit blijkt of het plaatsen van een traplift al dan niet noodzakelijk was. Verweerder beschikte bij de bestreden besluitvorming slechts over het verslag van het telefoongesprek tussen de casemanager en de ergotherapeut. Daar staat tegenover dat eiseres reeds bij de melding heeft vermeld dat de neuroloog en fysiotherapeut een traplift wel noodzakelijk achtten. In bezwaar heeft eiseres dit standpunt herhaald en in beroep heeft zij toegelicht dat zij de traplift zelf heeft aangeschaft op mondeling advies van haar huisarts, fysiotherapeut, neuroloog en orthopedisch chirurg. Uit het dossier blijkt niet waarom verweerder, mede gelet op de klachten van eiseres, de mondelinge toelichting van de ergotherapeut voldoende heeft geacht om de aanvraag af te wijzen en het niet nodig vond om bij meer artsen of behandelaars van eiseres informatie op te vragen, zoals bijvoorbeeld de fysiotherapeut of neuroloog. Gelet op de hiervoor bedoelde onderzoeksplicht van verweerder en hetgeen eiseres vanaf de melding naar voren heeft gebracht, had dat naar het oordeel van de rechtbank wel op de weg van verweerder gelegen.
4.7.
Nu deze (schriftelijke) informatie ten tijde van het bestreden besluit niet voorhanden was, ontbreekt een deugdelijke objectieve (medische) onderbouwing voor het standpunt van verweerder dat er geen noodzaak is voor het plaatsen van een traplift en dat eiseres met een tweede trapleuning voldoende in haar beperkingen wordt gecompenseerd. Het bestreden besluit bevat daarmee een zorgvuldigheidsgebrek.
5. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het geconstateerde zorgvuldigheidsgebrek te herstellen. De rechtbank doet daarom een tussenuitspraak. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen, moet verweerder nader onderzoek (laten) doen naar de noodzaak voor het plaatsen van een traplift. Daartoe moet verweerder, na het verkrijgen van toestemming daartoe van eiseres, nadere informatie opvragen bij de behandelend artsen van eiseres. Voor zover het onderzoek naar de noodzaak van een traplift specifieke deskundigheid vereist, kan verweerder ook om een specifiek deskundig oordeel of advies vragen. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op drie maanden na verzending van deze tussenuitspraak.
6. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen, zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
7. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dit betekent dat zij over de vergoeding van proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen drie maanden na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak de CRvB van 21 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:819.