Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.VERENIGING REPUBLIEK te Utrecht,
STICHTING DE REPUBLIKEINte Amsterdam,
1.STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Algemene Zaken),
MR. [gedaagde 2] , door de Koning aangewezen gemachtigde,
1.De procedure
2.De verdere beoordeling
fishing expedition.De vordering is verder niet toegelicht of onderbouwd.
bevorderenvan herstel van de republikeinse regeringsvorm. Dat de vorderingen zien op procedures waarin de Koning partij is stelt een en ander wel in een ander licht maar daarmee staan de vorderingen naar het oordeel van de rechtbank niet te ver af van de belangen die Republiek volgens haar statuten behartigt om in deze vorderingen te kunnen worden ontvangen. Bij dit oordeel is nog in het midden gelaten of de door Republiek tijdens de mondelinge behandeling voorgestelde wijziging van eis – die ziet op de derde vordering en hierna nog aan de orde zal komen – toelaatbaar is. Voor zowel de oorspronkelijke vordering als de gewijzigde vordering geldt dat naar het oordeel van de rechtbank in deze procedure is voldaan aan de voorwaarde dat het moet gaan om vorderingen die strekken tot de behartiging van belangen gelijksoortig aan de belangen die Republiek volgens haar statuten behartigt.
1. de statuten van de rechtspersoon;
2. de bestuursstructuur van de rechtspersoon;
3. de laatst vastgestelde jaarlijkse verantwoording op hoofdlijnen van het toezichthoudend orgaan over het door haar uitgevoerde toezicht;
4. het laatst vastgestelde bestuursverslag;
5. de bezoldiging van bestuurders en de leden van het toezichthoudend orgaan;
6. de doelstellingen en werkwijzen van de rechtspersoon;
7. een overzicht van de stand van zaken in lopende procedures;
8. indien een bijdrage wordt gevraagd van de personen tot bescherming van wier belangen de rechtsvordering strekt: inzicht in de berekening van deze bijdrage;
9. een overzicht van de wijze waarop personen tot bescherming van wier belangen de rechtsvordering strekt zich kunnen aansluiten bij de rechtspersoon en de wijze waarop zij deze aansluiting kunnen beëindigen;
- aanwijzen van een exclusieve belangenbehartiger (art. 1018e lid 1 Rv);
- beoordelen wat de collectieve vordering precies inhoudt, voor welke nauw omschreven groep personen de exclusieve belangenbehartiger de belangen in deze collectieve vordering behartigt en of de aan een bepaalde plaats gebonden aard van de collectieve vordering aanleiding geeft voor behandeling van de zaak bij een ander gerecht (art. 1018e lid 2 Rv);
- vaststellen van de termijn voor zogenoemde
- indien er personen tot de nauw omschreven groep behoren die geen woonplaats of verblijf in Nederland hebben en een voor Nederland bindende internationale of Unieregeling geen wijze van aankondiging voorschrijft, aankondiging gelasten op een door hem te bepalen wijze (art. 1018f lid 3 Rv); en
- een termijn voor het beproeven van een schikking stelt (art. 1018g Rv).
opt-out-mogelijkheid.
Bevoegdheden van de Koning:Pas na instemming van de Koning treden wetten in werking. Ook belangrijke (“koninklijke”) besluiten kunnen alleen genomen worden met instemming van de Koning. Daar komt bij dat de Koning voorzitter is van de Raad van State die adviseert over wetgeving terwijl de regering moet motiveren wat er met die adviezen gebeurt. In de praktijk heeft de Raad van State daarom veel invloed op de wetgeving. Daarnaast staat de Koning aan het hoofd van de regering en benoemt en ontslaat hij de leden van de regering. Alle rechters in Nederland moeten worden benoemd en ontslagen door de Koning en de Raad van State is behalve een adviesorgaan over wetgeving ook de hoogste bestuursrechter in Nederland. De ministeriële verantwoordelijkheid, neergelegd in artikel 42 van de Grondwet, bevat geen harde waarborg dat de Koning geen inhoudelijke wetsvoorstellen kan doen of zich alleen met wetgeving kan bemoeien via tussenkomst van een minister. Het is in de praktijk ook niet te controleren of de Koning zijn macht al dan niet gebruikt om besluiten, wetten of benoemingen tegen te houden. Volgens Republiek is er aanleiding om aan te nemen dat de Koning niet zonder meer altijd een handtekening zet onder alle wetten en besluiten.
Bijzonder procesrecht:Indien de Koning, de vermoedelijke troonsopvolger van de Koning of hun echtgenoten worden gedagvaard voor de civiele rechter, wordt de dagvaarding niet uitgereikt aan hun adres maar aan de Procureur-Generaal van de Hoge Raad. Als de Koning niet in de procedure verschijnt wordt verstek verleend en vonnis gewezen jegens de Procureur-Generaal. De Koning procedeert niet zelf, maar door middel van een gemachtigde.
Tradities:In elke rechtszaal hangt een portret van de Koning, boven elk vonnis staat “in naam van de Koning” en boven elke wet staat een groet van de Koning aan de lezer. Rechters en advocaten moeten bij de gelegenheid van hun benoeming trouw zweren aan de Koning en van de hoogste rechters neemt de Koning persoonlijk de eed af.
trias politica)en het beginsel van gelijke kansen voor procespartijen (
equality of arms)en dat twijfel aan de onafhankelijkheid van de gerechten gerechtvaardigd is.
inter alia, to the manner of appointment of its members and their term of office, the existence of safeguards against outside pressures and the question whether it presents an appearance of independence.
Morris v. the United Kingdom, no. 38784/97, § 58, ECHR 2002-I).
Findlay v. the United Kingdom, judgment of 25 February 1997,
Reports of Judgments and Decisions1997-I, p. 281, § 73).
Although the notion of the separation of powers between the political organs of government and the judiciary has assumed growing importance in the Court’s case-law(see
Stafford v. the United Kingdom[GC], no. 46295/99, § 78, ECHR 2002-IV),
neither Article 6 nor any other provision of the Convention requires States to comply with any theoretical constitutional concepts regarding the permissible limits of the powers’ interaction [3] . The question is always whether, in a given case, the requirements of the Convention are met. (…)
It is not, however, the task of the Court to rule in the abstract on the compatibility of the Netherlands system in this respect with the Convention. The issue before the Court is whether, as regards the appeals brought by the present applicants, it was compatible with the requirement of the “objective” impartiality of a tribunal under Article 6 § 1 thatthe Council of State’s institutional structure had allowed certain of its ordinary councillors to exercise both advisory and judicial functions.”
equality of arms-beginsel leiden. Het horen van de Koning als getuige in deze zaak blijft namelijk niet achterwege vanwege het bepaalde in dit artikel 77 Rv, maar vanwege het ontbreken van voldoende concrete stellingen van Republiek, reden waarom aan bewijslevering niet wordt toegekomen.