ECLI:NL:RBDHA:2023:2627

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 februari 2023
Publicatiedatum
6 maart 2023
Zaaknummer
NL22.10085
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om verlenging van hersteltermijn in asielprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 februari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een asielaanvraag. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. F.J.E. Hogewind, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel had afgewezen. De rechtbank had eerder, op 14 november 2022, in een tussenuitspraak vastgesteld dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek vertoonde en verweerder de gelegenheid gegeven om dit gebrek binnen een bepaalde termijn te herstellen.

Verweerder had aangegeven het gebrek te willen herstellen, maar vroeg op 7 februari 2023 om verlenging van de hersteltermijn, die al was verstreken. Eiser was niet akkoord met deze verlenging. De rechtbank oordeelde dat het verzoek tot verlenging van de hersteltermijn te laat was ingediend en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een verlenging rechtvaardigden. De rechtbank wees het verzoek af en concludeerde dat verweerder niet tijdig gebruik had gemaakt van de mogelijkheid om het gebrek te herstellen.

Hierdoor verklaarde de rechtbank het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen vier weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak en de eerdere tussenuitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan eiser, vastgesteld op € 1.674,-. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 10 februari 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.10085
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. F.J.E. Hogewind),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M. van der Lubbe).

Procesverloop

Op 31 mei 2022 heeft verweerder een besluit (het bestreden besluit) genomen op eisers aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond. Daarnaast heeft verweerder aan eiser geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd of uitstel van vertrek verleend. Verweerder heeft tevens aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd dat ziet op Nigeria, met een vertrektermijn van vier weken.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 29 september 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen N. Mgbejume. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. Van der Lubbe.
In de tussenuitspraak van 14 november 2022 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank geconcludeerd dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek heeft. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om dit gebrek binnen zes of twaalf weken na verzending van de tussenuitspraak te herstellen.
Bij brief van 23 november 2022 heeft verweerder laten weten gebruik te willen maken van de mogelijkheid het gebrek te herstellen. Verweerder heeft aangegeven dit vóór
6 februari 2023 (uiterlijk twaalf weken na verzending van de tussenuitspraak) te zullen doen.
Bij brief van 7 februari 2023 heeft verweerder aangekondigd dat het herstel van het gebrek uiterlijk op 17 februari 2023 zal plaatsvinden. De rechtbank heeft deze mededeling opgevat als een verzoek om uitstel van de hersteltermijn.
Eiser heeft in reactie op dit bericht op 8 februari 2023 laten weten niet akkoord te zijn met verlening van de hersteltermijn.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. De in de tussenuitspraak gestelde termijn voor herstel van het gebrek in het bestreden besluit is een bindende termijn. Slechts in bijzondere gevallen kan na een gemotiveerd verzoek verlenging van deze termijn worden verleend.1 Het verzoek moet binnen de bij de tussenuitspraak bepaalde hersteltermijn worden ingediend.
2. Verweerder heeft op 7 februari 2023 meegedeeld dat het herstel op 17 februari 2023 zal plaatsvinden. De rechtbank heeft in de mededeling een verzoek tot verlenging van de hersteltermijn gelezen. Dit verzoek is gedaan buiten de door de rechtbank gestelde hersteltermijn. Het is daarmee in beginsel al te laat ingediend.
3. Verweerder heeft toegelicht dat de hersteltermijn is overschreden als gevolg van een interne fout. De rechtbank is van oordeel dat dit geen zeer uitzonderlijke omstandigheid oplevert die de overschrijding van de hersteltermijn en een verlenging van die termijn rechtvaardigt. De rechtbank overweegt voorts dat eiser zich tegen verlenging van de hersteltermijn heeft verzet.
4. Gelet op wat in de rechtsoverwegingen 2 en 3 is vervat, wijst de rechtbank het verzoek tot verlenging van de hersteltermijn af.
5. De rechtbank stelt vast dat verweerder niet (tijdig) gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om het geconstateerde gebrek te herstellen. Daarom verklaart de rechtbank het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, omdat het genomen is in strijd met het motiveringsbeginsel. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen, rekening houdend met deze uitspraak en de tussenuitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
6. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 837,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.674,-.
1. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 21 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2010:BO7070.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. K.S. Smits, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
10 februari 2023

Documentcode: [documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak, kunt een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.