In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 februari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een asielaanvraag. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. F.J.E. Hogewind, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel had afgewezen. De rechtbank had eerder, op 14 november 2022, in een tussenuitspraak vastgesteld dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek vertoonde en verweerder de gelegenheid gegeven om dit gebrek binnen een bepaalde termijn te herstellen.
Verweerder had aangegeven het gebrek te willen herstellen, maar vroeg op 7 februari 2023 om verlenging van de hersteltermijn, die al was verstreken. Eiser was niet akkoord met deze verlenging. De rechtbank oordeelde dat het verzoek tot verlenging van de hersteltermijn te laat was ingediend en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een verlenging rechtvaardigden. De rechtbank wees het verzoek af en concludeerde dat verweerder niet tijdig gebruik had gemaakt van de mogelijkheid om het gebrek te herstellen.
Hierdoor verklaarde de rechtbank het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen vier weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak en de eerdere tussenuitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan eiser, vastgesteld op € 1.674,-. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 10 februari 2023.