ECLI:NL:RBDHA:2023:2619
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening bij intrekking bijstandsuitkering
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 3 maart 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, die haar bijstandsuitkering had zien intrekken, verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen. De achtergrond van de zaak betreft een reeks besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Leiden, waarbij de uitkering van verzoekster op verschillende momenten is opgeschort en uiteindelijk is ingetrokken. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van 5 december 2022, maar de voorzieningenrechter moest eerst beoordelen of er sprake was van een spoedeisend belang voor het treffen van een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster vrijgesteld is van het betalen van griffierecht en dat het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter heeft. Bij de beoordeling van het spoedeisend belang, zoals bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, is gekeken naar de financiële situatie van verzoekster. Verzoekster stelde dat zij sinds de intrekking van haar bijstandsuitkering geen inkomen meer heeft en dat haar vaste lasten doorlopen. Echter, de voorzieningenrechter oordeelde dat deze enkele stelling onvoldoende was om aan te nemen dat er sprake was van een spoedeisend belang. Er was geen acute financiële nood aangetoond, zoals dreigende huisuitzetting of afsluiting van energie- en waterlevering.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat verzoekster niet aannemelijk had gemaakt dat zij in een zodanige financiële noodsituatie verkeerde dat het treffen van een voorlopige voorziening gerechtvaardigd was. De uitspraak is gedaan door mr. M. van Paridon, in aanwezigheid van griffier mr. M. van de Wetering, en is openbaar uitgesproken op 3 maart 2023. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.