ECLI:NL:RBDHA:2023:2619

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 maart 2023
Publicatiedatum
6 maart 2023
Zaaknummer
23-1
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening bij intrekking bijstandsuitkering

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 3 maart 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, die haar bijstandsuitkering had zien intrekken, verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen. De achtergrond van de zaak betreft een reeks besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Leiden, waarbij de uitkering van verzoekster op verschillende momenten is opgeschort en uiteindelijk is ingetrokken. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van 5 december 2022, maar de voorzieningenrechter moest eerst beoordelen of er sprake was van een spoedeisend belang voor het treffen van een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster vrijgesteld is van het betalen van griffierecht en dat het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter heeft. Bij de beoordeling van het spoedeisend belang, zoals bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, is gekeken naar de financiële situatie van verzoekster. Verzoekster stelde dat zij sinds de intrekking van haar bijstandsuitkering geen inkomen meer heeft en dat haar vaste lasten doorlopen. Echter, de voorzieningenrechter oordeelde dat deze enkele stelling onvoldoende was om aan te nemen dat er sprake was van een spoedeisend belang. Er was geen acute financiële nood aangetoond, zoals dreigende huisuitzetting of afsluiting van energie- en waterlevering.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat verzoekster niet aannemelijk had gemaakt dat zij in een zodanige financiële noodsituatie verkeerde dat het treffen van een voorlopige voorziening gerechtvaardigd was. De uitspraak is gedaan door mr. M. van Paridon, in aanwezigheid van griffier mr. M. van de Wetering, en is openbaar uitgesproken op 3 maart 2023. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/1

uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 maart 2023 in de zaak tussen

[verzoekster], uit [woonplaats], verzoekster

(gemachtigde: mr. R. Küçükünal),
en

het college van burgemeester en wethouders van Leiden, verweerder

(gemachtigde: N. Fels).

Procesverloop

Bij besluit van 15 november 2022 heeft verweerder de uitkering van verzoekster op grond van de Participatiewet (Pw) met ingang van 14 november 2022 opgeschort.
Bij besluit van 16 november 2022 is besloten de uitkering van verzoekster vanaf 14 november 2022 te betalen.
Bij besluit van 23 november 2022 heeft verweerder de uitkering van verzoekster opgeschort vanaf 23 november 2022.
Bij besluit van 25 november 2022 heeft verweerder zijn besluit van 23 november 2022 ingetrokken en de uitkering van verzoekster opgeschort vanaf 23 november 2022.
Bij besluit van 5 december 2022 (primair besluit) heeft verweerder de uitkering van verzoekster met ingang van 23 november 2022 ingetrokken.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 22 februari 2023 op zitting behandeld. De gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van verweerder zijn verschenen.

Overwegingen

1. Verzoekster is vrijgesteld van het betalen van griffierecht. Dat betekent dat verzoekster in deze procedure geen griffierecht hoeft te betalen.
2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. Voordat kan worden overgegaan tot een inhoudelijke beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening, moet worden beoordeeld of sprake is van een spoedeisend belang, als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In een geval als dat van verzoekster kan dat zo zijn wanneer sprake is van een (financiële) noodsituatie, welke het voor haar onevenredig bezwaarlijk maakt dat zij de beslissing in de hoofdzaak af moet wachten.
4. Ter onderbouwing van het spoedeisend belang heeft verzoekster aangevoerd dat zij sinds de intrekking van de bijstandsuitkering niet over inkomen beschikt terwijl de vaste lasten doorlopen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze enkele stelling onvoldoende is om aan te nemen dat er sprake is van spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening. Niet gebleken is van acute financiële nood, door bijvoorbeeld schulden op grond waarvan dreiging bestaat van huisuitzetting, afsluiting van levering van energie en water of het niet langer verzekerd zijn voor ziektekosten. Verzoekster heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij op dit moment in een zodanige financiële noodsituatie verkeert, die het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt. Ook op andere wijze is niet gebleken van een voor verzoekster zo zwaarwegend belang dat de behandeling van het bezwaar tegen het besluit van 5 december 2022 niet door haar zou kunnen worden afgewacht.
5. De voorzieningenrechter ziet daarom geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Paridon, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. van de Wetering, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.