ECLI:NL:RBDHA:2023:2617
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening Wmo huishoudelijke hulp wegens gebrek aan spoedeisend belang
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 3 maart 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Verzoekster, die een Wmo-melding had gedaan voor huishoudelijke hulp, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de burgemeester en wethouders van Den Haag, die haar aanvraag had afgewezen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op 22 februari 2023, waarbij verzoekster, haar zoon en de gemachtigde van de verweerder aanwezig waren.
De voorzieningenrechter oordeelde dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet kon worden toegewezen, omdat verzoekster onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een spoedeisend belang. Hoewel verzoekster aangaf dat haar thuissituatie moeilijk was en zij beperkte energie had, bleek uit het huisbezoek dat de woning over het algemeen opgeruimd was en dat er voldoende ondersteuning vanuit de sociale omgeving was. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoekster in staat was om enkele huishoudelijke taken zelf uit te voeren en dat er geen noodsituatie was die het noodzakelijk maakte om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat de verweerder heeft erkend dat het onderzoek naar de melding niet volgens het stappenplan van de Centrale Raad van Beroep was uitgevoerd en dat dit in de bezwaarfase zal worden hersteld. De uitspraak van de voorzieningenrechter houdt in dat het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.