ECLI:NL:RBDHA:2023:2617

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 maart 2023
Publicatiedatum
6 maart 2023
Zaaknummer
23-1176
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening Wmo huishoudelijke hulp wegens gebrek aan spoedeisend belang

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 3 maart 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Verzoekster, die een Wmo-melding had gedaan voor huishoudelijke hulp, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de burgemeester en wethouders van Den Haag, die haar aanvraag had afgewezen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op 22 februari 2023, waarbij verzoekster, haar zoon en de gemachtigde van de verweerder aanwezig waren.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet kon worden toegewezen, omdat verzoekster onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een spoedeisend belang. Hoewel verzoekster aangaf dat haar thuissituatie moeilijk was en zij beperkte energie had, bleek uit het huisbezoek dat de woning over het algemeen opgeruimd was en dat er voldoende ondersteuning vanuit de sociale omgeving was. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoekster in staat was om enkele huishoudelijke taken zelf uit te voeren en dat er geen noodsituatie was die het noodzakelijk maakte om een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat de verweerder heeft erkend dat het onderzoek naar de melding niet volgens het stappenplan van de Centrale Raad van Beroep was uitgevoerd en dat dit in de bezwaarfase zal worden hersteld. De uitspraak van de voorzieningenrechter houdt in dat het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/1176

uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 maart 2023 in de zaak tussen

[verzoekster], uit [woonplaats], verzoekster

en

burgemeester en wethouders van Den Haag, (verweerder)

(gemachtigde: P. Siemerink).

Procesverloop

Bij besluit van 10 januari 2023 (primair besluit) heeft verweerder de gevraagde maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) afgewezen.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 22 februari 2023 op zitting behandeld. Verzoekster, haar zoon en de gemachtigde van verweerder zijn verschenen.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.1.
Verzoekster heeft op 26 juni 2022 een Wmo-melding gedaan voor huishoudelijke hulp.
2.2.
Naar aanleiding van deze melding heeft verweerder op 15 november 2022 met verzoekster gesproken en heeft een Wmo-medewerker op 15 november 2022 een huisbezoek afgelegd en met verzoekster gesproken. De resultaten hiervan zijn neergelegd in een Wmo-advies van 24 november 2022. In dit advies staat onder meer het volgende. Verzoekster ervaart beperkingen op het gebied van het uitvoeren van huishoudelijke hulp en het zorgdragen voor haar kinderen. Door haar chronische, energetische beperkingen die niet behandelbaar zijn, is het voor verzoekster moeilijk om structuur te houden in huis. Daarnaast hebben haar kinderen vanwege hun eigen beperkingen veel zorg van haar nodig. Haar 18-jarige zoon staat op de wachtlijst voor beschermd wonen. Verzoekster vindt het moeilijk haar kinderen aan te sturen. Verzoekster kan een aantal activiteiten zelf, waaronder het verzorgen van huisdieren. Eten haalt verzoekster over het algemeen af, de boodschappen laat zij bezorgen. De kinderen koken ook soms. Als verzoekster kookt, dan kookt zij voor meerdere dagen en vriest zij het in. Afhankelijk van hoe verzoekster zich voelt, kan zij huishoudelijke taken deels uitvoeren. Er zijn op het moment van het huisbezoek geen activiteiten die zij niet zelf kan doen. Haar ex-partner staat zelf onder behandeling en is niet in staat verzoekster te ondersteunen. De woning zag er over het algemeen opgeruimd uit. Met name op de slaapkamers van de kinderen was het erg rommelig.
3. Verweerder heeft op basis van dit advies de gevraagde maatwerkvoorziening afgewezen. Volgens verweerder kan verzoekster haar hulpvraag voldoende oplossen vanuit eigen kracht en haar sociale omgeving kan haar voldoende helpen. De meerderjarige zoon kan verzoekster ondersteunen bij de huishoudelijke taken. Verder kan een algemene voorziening in het voorliggende veld, zoals servicepunt XL, haar helpen bij het verbeteren van de ouder-kind relatie.
4. Verzoekster heeft aangevoerd dat verweerder bij het primaire besluit de specifieke problemen van haar kinderen niet heeft meegewogen. De gezinscoach is niet benaderd. Niet is onderzocht of haar zoon wel in staat is (zware) huishoudelijke taken te verrichten. Hij heeft autisme, een burn-out, astma en een huisstofmijtallergie. Een schoon huis is voor hem van groot belang. Haar 17-jarige dochter heeft GGZ problematiek en met het oog daarop is er een gezinscoach. Deze GGZ problematiek leidt tot veel stress. De dochter maakt veel rommel en is daar niet goed op aan te spreken. De rommel zorgt voor extra prikkels bij haar autistische zoon. Haar zoon kan af en toe huishoudelijke klusjes doen, maar hij kan door zijn burn-out niet te veel belast worden. Het huis kan wel opgeruimd ogen, maar schoon is het niet.
5. Verweerder heeft ter zitting erkend dat de melding niet volgens het stappenplan van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) [1] is onderzocht. Niet is onderzocht in hoeverre de kinderen van verzoekster en/of haar sociale omgeving de benodigde hulp zouden kunnen bieden. Verweerder heeft aangegeven het stappenplan in bezwaar te zullen uitvoeren en dat daarbij ook naar de problemen van de kinderen zal worden gekeken. Binnen 3 à 4 maanden, gerekend vanaf de datum van het primaire besluit, zal een beslissing op bezwaar worden genomen.
Is er sprake van spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening in afwachting van de beslissing op bezwaar?
6. Beoordeeld moet worden of sprake is van een spoedeisend belang, als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In een geval als dat van verzoekster kan dat zo zijn wanneer sprake is van een (financiële) noodsituatie, welke het voor haar onevenredig bezwaarlijk maakt dat zij de beslissing op bezwaar af moet wachten.
6.1.
Hoewel verzoekster ter zitting invoelbaar heeft verteld dat er geen sprake is van een gemakkelijke thuissituatie, heeft zij onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de situatie van dien aard is, dat vanwege het uitblijven van huishoudelijke hulp sprake is van een noodsituatie. Verzoekster heeft een beperkte energie van zo’n 3 à 4 uur per dag, maar is nog wel in staat enkele huishoudelijke taken op te pakken. Verder acht de voorzieningenrechter van belang dat volgens de Wmo-medewerker de woning er tijdens het huisbezoek over het algemeen opgeruimd uit zag. Ook weegt de voorzieningenrechter mee dat de boodschappen worden bezorgd en er niet elke dag wordt gekookt.
7. De voorzieningenrechter ziet daarom geen aanleiding om nu een voorlopige voorziening te treffen. Ook anderszins is de voorzieningenrechter niet gebleken van een voor verzoekster zo zwaarwegend belang dat behandeling van het bezwaar tegen het besluit van 10 januari 2023 niet door haar zou kunnen worden afgewacht.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Paridon, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. van de Wetering, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Raad 21 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:819, onder rechtsoverweging 4.4.2.