ECLI:NL:RBDHA:2023:261

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 januari 2023
Publicatiedatum
16 januari 2023
Zaaknummer
10170871
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omzetting arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd naar onbepaalde tijd bij goed functioneren

In deze zaak heeft [verzoeker1] een verzoek ingediend bij de Rechtbank Den Haag om een billijke vergoeding te ontvangen van de gemeente Leidschendam-Voorburg, naar aanleiding van de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst. [verzoeker1] was sinds 1 september 2020 in dienst bij de gemeente en stelde dat zijn arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd bij goed functioneren automatisch omgezet diende te worden in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. De gemeente heeft echter betwist dat [verzoeker1] goed functioneerde en heeft de arbeidsovereenkomst per 1 september 2022 beëindigd.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de arbeidsovereenkomst van [verzoeker1] van rechtswege is geëindigd per 1 september 2022, omdat niet is komen vast te staan dat aan de voorwaarde van goed functioneren was voldaan. De rechter heeft geoordeeld dat de gemeente als werkgever een zekere beoordelingsruimte toekomt met betrekking tot het functioneren van [verzoeker1]. De kantonrechter heeft het verzoek van [verzoeker1] afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie over functioneren en de voorwaarden waaronder een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd kan ontstaan. De rechter heeft ook aangegeven dat de gemeente voldoende bewijs heeft geleverd van gesprekken waarin het functioneren van [verzoeker1] ter sprake is gekomen, en dat de gemeente niet verplicht was om de arbeidsovereenkomst te verlengen als er geen sprake was van goed functioneren.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Den Haag
nv/c
Rep.nr .: 10170871 RP VERZ 22-50499
Datum: 13 januari 2023
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[verzoeker1] ,
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker,
gemachtigde: mr. L.M. Draaijer,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
de gemeente Leidschendam-Voorburg ,
gevestigd te Leidschendam ,
verweerster,
gemachtigde: mr. M.M. Collins.
Partijen worden aangeduid als “ [verzoeker1] ” en “de gemeente”.

1.Het procesverloop

1.1.
[verzoeker1] heeft bij verzoekschrift, ter griffie ingekomen op 31 oktober 2022, verzocht om ten laste van de gemeente een billijke vergoeding aan hem toe te kennen. De gemeente heeft een verweerschrift ingediend. Bij brieven van 9 november 2022 en 7 december 2022 hebben [verzoeker1] respectievelijk de gemeente nog (een) aanvullende productie(s) in het geding gebracht.
1.2.
Op 12 december 2022 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek plaatsgevonden. Hierbij zijn verschenen [verzoeker1] , bijgestaan door mr. Draaijer, alsmede mevrouw [naam1] ( [functie] ) en mevrouw [naam2] ( [functie] ) namens de gemeente, bijgestaan door mr. Collins. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Deze aantekeningen zijn, evenals de aan de zijde van [verzoeker1] overgelegde spreekaantekeningen, in het procesdossier gevoegd.
1.3.
De zaak is na de mondelinge behandeling een week aangehouden, om partijen in de gelegenheid te stellen een minnelijke schikking te beproeven. Vervolgens heeft mr. Draaijer per brief van 16 december 2022 medegedeeld dat geen schikking is getroffen en is verzocht beschikking te wijzen.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker1] is op 1 september 2020 in dienst getreden bij de gemeente in de functie van [functie] . Het laatstverdiende salaris bedraagt € 6.929,- bruto per maand, exclusief IKB en overige emolumenten, bij een arbeidsomvang van 36 uur per week.
2.2.
De gemeenteraad is bevoegd om de arbeidsovereenkomst met de griffier aan te gaan, te wijzigen en te beëindigen (artikel 107 lid 2 Gemeentewet). Voorafgaand aan de indiensttreding van [verzoeker1] is het volgende besluit genomen door de gemeenteraad (hierna: het raadsbesluit):
“De raad van de gemeente (…),
gezien het voorstel van de werkgeverscommissie d.d. 3 juli 2020,
(…)
besluit:
(…)
2. in te stemmen met het aangaan van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd met (…) [verzoeker1] per 1 september 2020 voor de duur van een jaar en met een proeftijd van een maand;
3. in te stemmen met de afspraak dat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd bij goed functioneren wordt voortgezet voor onbepaalde tijd. (…)”
2.3.
In het raadsbesluit wordt verwezen naar het voorstel van de werkgeverscommissie. Deze commissie oefent op grond van artikel 3 van de ‘Verordening werkgeverscommissie Leidschendam-Voorburg ’ het werkgeverschap uit ten aanzien van onder meer de griffier. In het voorstel van de werkgeverscommissie staat, voor zover in deze procedure van belang:
“(…) Er is gekozen voor het aangaan van een arbeidsovereenkomst en daarmee samenhangend een aanwijzing tot griffier voor één jaar met een proeftijd voor één maand. Bij goed functioneren, wat tijdig voor het eind van de termijn van één jaar tijdens een gesprek tussen werkgeverscommissie en de griffier wordt besproken, wordt de termijn van één jaar omgezet in onbepaalde tijd. (…)”
2.4.
Bij brief van 30 juli 2021 schrijft de werkgeverscommissie aan [verzoeker1] :
“(…)
Hierbij bevestigen wij onze afspraak dat jouw arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd wordt voortgezet.
Wij verlengen jouw arbeidsovereenkomst voor 1 jaar. De verlenging gaat in op 1 september 2021 en eindigt per 1 september 2022. De afspraken die wij met jou hebben gemaakt in jouw schriftelijke arbeidsovereenkomst (…) blijven onverkort van toepassing. Daarnaast zal je per september je jaarlijkse periodiek ontvangen. (…)
Wij zien uit naar een prettige voortzetting van onze samenwerking. (…)”
2.5.
Op 7 december 2021 heeft Necker van Naem een rapport uitgebracht naar aanleiding van een door haar uitgevoerde quickscan naar de werkdruk van de griffie van de gemeente. In dit rapport staat onder meer:
“(…) In de vervolggesprekken die in oktober 2021 hebben plaatsgevonden blijkt dat er wel stappen gezet worden (…), maar dat de collega’s nog te weinig met elkaar in gesprek zijn over de wijze waarop zij in het werk staan, hoe zich dit in de dagelijkse praktijk vertaald en wat dit betekent voor de onderlinge samenwerking. (…) De teamdag heeft het begin van een basis gelegd, maar daar moet wel een vervolg op komen. Het advies daarin is om:
/ in te zetten op actieve teamcoaching, ingezet op de onderlinge samenwerking.
/ Leiderschap vergroten bij de griffier, waardoor koers en richting van de griffie beter bepaald worden en ondermijnende activiteiten aan de koers, richting of onderlinge samenwerking ook harder aangepakt worden. (…)”
2.6.
Op 7 juli 2022 heeft de werkgeverscommissie [verzoeker1] schriftelijk bericht dat zij heeft besloten de arbeidsovereenkomst niet voort te zetten en dat deze van rechtswege eindigt per 1 september 2022.

3.Het verzoek

3.1.
[verzoeker1] heeft verzocht om de gemeente bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot:
betaling aan [verzoeker1] van een billijke vergoeding ex artikel 7:681 lid 1 BW ad € 66.675,81 bruto, of zoveel meer of minder als de kantonrechter in goede justitie meent te moeten toewijzen, te voldoen binnen een termijn van twee weken na de beschikking;
betaling van de wettelijke rente over het in sub a genoemde bedrag, vanaf de datum van opeisbaarheid tot aan de dag der algehele voldoening;
verstrekking aan [verzoeker1] van een schriftelijke en deugdelijke netto/bruto specificatie, waarin het bedrag en betaling van sub a is verwerkt, op straffe van een dwangsom ter hoogte van € 100,- per dag met een maximum van € 10.000,- voor elke dag na betekening van de beschikking dat de gemeente niet voldoet aan de beschikking;
betaling van de buitengerechtelijke incassokosten ad € 1.441,76;
betaling van de kosten van deze procedure, vermeerderd met de nakosten voor een bedrag ad € 124,-.
3.2.
Aan zijn verzoek legt [verzoeker1] kort gezegd ten grondslag dat – vanwege zijn goede functioneren – een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tot stand is gekomen, die door de gemeente is opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Er doet zich namelijk geen dringende reden voor die de opzegging rechtvaardigt, [verzoeker1] heeft niet ingestemd met de opzegging en de gemeente beschikt tot slot ook niet over toestemming van het UWV om de arbeidsovereenkomst op te zeggen. Op grond van artikel 7:681 lid 1 sub a BW is de gemeente dan ook een billijke vergoeding aan [verzoeker1] verschuldigd.

4.Het verweer

4.1.
De gemeente verweert zich en voert aan dat het verzoek om ten laste van haar een billijke vergoeding toe te kennen, moet worden afgewezen, met veroordeling van [verzoeker1] in de proceskosten.
4.2.
Samengevat voert de gemeente aan dat zij diverse gesprekken met [verzoeker1] heeft gevoerd, omdat hij niet goed (genoeg) functioneerde. Dit is ook de reden geweest om na afloop van het eerste jaar nogmaals een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd overeen te komen. In dit tweede jaar – waarin ook diverse gesprekken met [verzoeker1] zijn gevoerd – heeft [verzoeker1] zijn functioneren onvoldoende verbeterd, zodat hem geen arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is aangeboden. Op het verweer van de gemeente wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
In deze zaak gaat het in de kern om de vraag of sprake is van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde of onbepaalde tijd. Indien wordt geoordeeld dat een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tot stand is gekomen, ligt vervolgens de vraag voor of de gemeente deze rechtsgeldig heeft opgezegd en (in het verlengde daarvan) of aan [verzoeker1] een billijke vergoeding moet worden toegekend.
5.2.
[verzoeker1] heeft het verzoek tijdig ingediend, omdat het is ontvangen binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
Bepaalde of onbepaalde tijd?
5.3.
In het raadsbesluit staat dat de per 1 september 2020 gesloten arbeidsovereenkomst (voor bepaalde tijd van één jaar) bij goed functioneren wordt voortgezet voor onbepaalde tijd. [verzoeker1] stelt zich op het standpunt dat een dergelijke arbeidsovereenkomst moet worden beschouwd als een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd onder opschortende voorwaarde. Aangezien [verzoeker1] altijd naar behoren en naar tevredenheid heeft gefunctioneerd, is aan de opschortende voorwaarde voldaan. Tussen partijen is dan ook een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd ontstaan, primair per 1 september 2021 en subsidiair per 1 september 2022, aldus [verzoeker1] . De gemeente heeft een en ander gemotiveerd betwist.
5.4.
De kantonrechter stelt voorop dat aan de gemeente als werkgever een zekere beoordelingsruimte toekomt met betrekking tot het functioneren van [verzoeker1] en het oordeel of hij al dan niet geschikt is voor de functie van griffier.
Allereerst is de vraag of per 1 september 2021 een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is ontstaan. Dit volgt in ieder geval niet uit de brief van 30 juli 2021 (zie 2.4.), waarin de gemeente aan [verzoeker1] bevestigt dat zijn arbeidsovereenkomst per 1 september 2021 voor één jaar wordt verlengd. Hoewel [verzoeker1] erop wijst dat in deze brief geen reden wordt vermeld voor de verlenging voor bepaalde tijd en hij stelt dat nergens uit blijkt dat zijn functioneren ter discussie staat, heeft de gemeente onweersproken aangevoerd dat voorafgaand aan deze brief diverse gesprekken met [verzoeker1] zijn gevoerd, waarin zijn functioneren ter sprake is gekomen, onder andere op 30 juni 2021. In dit gesprek – tussen de werkgeverscommissie en [verzoeker1] – is door de gemeente aangegeven dat er ontwikkelpunten zijn en dat er concrete acties van [verzoeker1] worden verwacht, zoals het zoeken van een coach, het volgen van een cursus leidinggeven en het zoeken van meer verbinding met de gemeenteraad. Dat deze onderwerpen aan de orde zijn gekomen is door [verzoeker1] ter zitting ook erkend, zij het dat hier volgens hem geen consequenties aan zijn verbonden. Anderzijds heeft [verzoeker1] ter zitting onderkend dat het wel ‘iets is’ als een dergelijk gesprek wordt gevoerd. Verder heeft hij destijds geen bezwaar gemaakt tegen de verlenging voor bepaalde tijd en heeft hij hier ter zitting bovendien nog aan toegevoegd er begrip voor te hebben ‘dat de gemeente zijn functioneren nog niet goed had kunnen zien, vanwege de thuiswerksituatie’. Dat op dat moment is voldaan aan de voorwaarde ‘goed functioneren’ is dus niet komen vast te staan. Het primaire standpunt van [verzoeker1] , dat per 1 september 2021 een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is ontstaan, slaagt dus niet.
5.5.
[verzoeker1] heeft verder naar voren gebracht dat hij, zeker in het tweede dienstjaar, geen gesprekken met de gemeente heeft gevoerd waaruit hij mocht begrijpen dat zijn functioneren onder de maat was en dat er reden was om zijn arbeidsovereenkomst (per 1 september 2022) niet te verlengen. Ook benoemt hij dat de aanwezigheid van ontwikkelpunten niet automatisch betekent dat sprake is van slecht functioneren. Dat laatste is op zichzelf juist, maar daar gaat het in deze zaak niet om. Zoals hiervoor al is overwogen gaat het om de vraag of [verzoeker1] (voldoende) goed functioneerde in zijn functie als griffier, in welk verband de gemeente als werkgever een zekere beoordelingsvrijheid toekomt.
De gemeente heeft gemotiveerd betwist dat [verzoeker1] naar behoren functioneerde en verwijst naar diverse gesprekken waarin dit met hem is besproken. Zo heeft op 18 oktober 2021 een gesprek plaatsgevonden tussen [verzoeker1] , de voorzitter van de werkgeverscommissie en de HR-adviseur, waarin wederom de onder 5.4. genoemde ontwikkelpunten aan de orde zijn gekomen. Van dit gesprek zijn aantekeningen gemaakt, waarin is vastgelegd op welke competenties nog ontwikkeling nodig was, aldus de HR-adviseur van de gemeente ter zitting.
[verzoeker1] heeft vervolgens medegedeeld dat hij zich niet kan herinneren dat is gesproken over competenties, maar betwist op zichzelf niet dat de ontwikkelpunten – waaronder de wijze van leidinggeven – weer ter sprake zijn gekomen. In het rapport van Necker van Naem (zie 2.5.) komt ook naar voren dat het leiderschap van de griffier – [verzoeker1] – moet worden vergroot. In het verlengde daarvan heeft de gemeente aangevoerd dat nadien nog meerdere gesprekken met [verzoeker1] zijn gevoerd, zoals op 17 februari 2022 en in juni 2022, waarin is besproken dat de werkwijze en het functioneren van [verzoeker1] niet naar wens van de gemeenteraad was, waarbij telkens is verwezen naar de concrete acties die van hem werden verwacht, waaronder ook het inzetten van een coach. Hoewel [verzoeker1] bij herhaling benoemt dat van deze gesprekken nimmer gespreksverslagen zijn opgesteld – hetgeen wellicht aan de gemeente kan worden verweten – heeft hij niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist dat de gemeente in deze gesprekken heeft gewezen op de ontwikkel-/verbeterpunten en de van hem verwachte acties, zij het dat [verzoeker1] meent dat hij hier wel in voldoende mate aan heeft voldaan. Dat [verzoeker1] deze gesprekken heeft opgevat als ‘gewone’ feedbackgesprekken zoals te doen gebruikelijk was na een raadsvergadering of een overleg acht de kantonrechter niet overtuigend. Zeker niet als tijdens een aantal van die gesprekken ook een HR-adviseur aanwezig is, wat toch duidt op een mate van formalisering van het gesprek. Voorts heeft [verzoeker1] geen, althans onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld, om zijn stellingen dat hij wel goed functioneerde nader te onderbouwen. Het enkele feit dat aan hem per 1 september 2021 de jaarlijkse periodiek is toegekend en dat in de verlengingsbrief staat dat men uitkijkt naar een prettige voortzetting van de samenwerking (zie 2.4.), is daartoe onvoldoende. Bovendien ging dit vooraf aan de verlenging van de arbeidsovereenkomst, waarbij vaststaat dat voorafgaand aan deze verlenging de ontwikkelpunten en verwachte acties voor dat tweede jaar met [verzoeker1] zijn besproken. Dat in het tweede jaar wel is voldaan aan de voorwaarde ‘goed functioneren’ is gelet op hetgeen hiervoor is overwogen dan ook niet komen vast te staan.
Conclusie
5.6.
Conclusie is dan ook dat de arbeidsovereenkomst met [verzoeker1] van rechtswege is geëindigd per 1 september 2022 en dat zijn verzoek dient te worden afgewezen. De overige stellingen en verweren van partijen behoeven dan ook geen bespreking meer.
Proceskosten
5.7.
[verzoeker1] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst het verzoek af;
6.2.
veroordeelt [verzoeker1] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van de gemeente tot en met vandaag vaststelt op € 747,- aan salaris gemachtigde,
een en ander onverminderd de eventueel over deze kosten verschuldigde BTW;
6.3.
verklaart deze beschikking ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door kantonrechter mr. N.F.H. van Eijk en uitgesproken ter openbare zitting van 13 januari 2023.