ECLI:NL:RBDHA:2023:2609

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 maart 2023
Publicatiedatum
6 maart 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 4306
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning basisbeurs en de ingangsdatum volgens de Wet studiefinanciering 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een studente, en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de toekenning van een basisbeurs. Eiseres had een basisbeurs aangevraagd die met ingang van augustus 2021 zou moeten ingaan, maar zij was van mening dat deze eerder toegekend had moeten worden. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres haar aanvraag voor studiefinanciering pas op 24 mei 2022 heeft ingediend, wat betekent dat de basisbeurs niet kan ingaan voor een periode voorafgaand aan het studiejaar waarin de aanvraag is ingediend, zoals bepaald in artikel 3.21 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000).

Eiseres, die in 2018 begon met haar MBO-opleiding, was op het moment van haar aanvraag nog minderjarig en kwam daarom niet in aanmerking voor de basisbeurs. Na haar achttiende verjaardag heeft zij pas een aanvraag ingediend, terwijl de wet vereist dat deze aanvraag uiterlijk op 31 juli 2021 moet zijn ingediend voor een basisbeurs met terugwerkende kracht. De rechtbank heeft overwogen dat de omstandigheden die eiseres aanvoert, zoals haar depressie en de ziekte van haar vader en oma, niet voldoende zijn om af te wijken van de dwingendrechtelijke bepalingen van de wet.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de Minister de basisbeurs terecht heeft toegekend met ingang van 1 augustus 2021 en dat er geen aanleiding is voor coulance of maatwerk. Het beroep van eiseres is ongegrond verklaard, en de rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/4306

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 maart 2023 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: B.J. Meijvogel)
en

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 10 juni 2022 (primaire besluit) heeft verweerder eiseres een basisbeurs toegekend met ingang van augustus 2021.
Verweerder heeft bij besluit van 7 juli 2022 (bestreden besluit) het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 28 februari 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [A].

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres, geboren op 11 november 2002, is in 2018 begonnen met een opleiding in het middelbaar beroepsonderwijs (MBO). Omdat eiseres toen nog minderjarig was, kwam zij niet in aanmerking voor de basisbeurs maar wel voor een reisvoorziening. De reisvoorziening is aan haar toegekend met ingang van augustus 2018.
2. Op 11 november 2020 is eiseres achttien jaar geworden. Zij heeft op dat moment geen aanvraag studiefinanciering ingediend, maar pas op 24 mei 2022. Verweerder heeft haar daarop met ingang van 1 augustus 2021, het begin van het lopende studiejaar [1] , in aanmerking gebracht voor studiefinanciering in de vorm van een basisbeurs. Voor toekenning van een basisbeurs met ingang van een eerdere datum had de aanvraag volgens verweerder uiterlijk op 31 juli 2021 moeten zijn ingediend.

Wat vindt eiseres in beroep?

3. Eiseres is het niet eens met de ingangsdatum van de basisbeurs. Vanwege haar depressie en omstandigheden in de persoonlijke levenssfeer (waaronder ernstige ziekte van haar vader en haar oma), heeft zij de aanvraag studiefinanciering niet eerder ingediend. Eiseres verzoekt om coulance in de vorm van maatwerk. Daarnaast vindt eiseres het kwalijk dat verweerder in de bezwaarfase geen contact met haar heeft opgenomen voor een nadere toelichting. Uit het bestreden besluit kan eiseres niet opmaken dat de door haar aangevoerde gebeurtenissen door verweerder zijn betrokken in de beslissing.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank overweegt omtrent de omvang van het beroep allereerst het volgende. In deze zaak gaat het uitsluitend om de beoordeling van de beslissing op het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit. Wat door eiseres is aangevoerd met betrekking tot de door haar bij verweerder ingediende klacht en de afwikkeling daarvan, is in deze procedure niet van belang. De rechtbank kan en zal over die klacht daarom geen oordeel geven.
5. Verder stelt de rechtbank vast, dat eiseres haar aanvraag voor studiefinanciering op 24 mei 2022 heeft ingediend. De aanvraag is daarmee ingediend voor het studiejaar dat loopt van 1 augustus 2021 tot en met 31 juli 2022. Studiefinanciering wordt niet toegekend voor een periode voorafgaand aan het studiejaar waarin de aanvraag is ingediend. [2] Verweerder heeft de basisbeurs dan ook terecht toegekend met ingang van 1 augustus 2021. Voor coulance in de vorm van het leveren van maatwerk biedt de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) geen ruimte.
6. Het dwingendrechtelijk bepaalde in artikel 3.21 van de Wsf 2000 staat eraan in de weg, dat de basisbeurs kan worden toegekend voor een periode voorafgaand aan het studiejaar waarin de aanvraag is ingediend. Voor zover eiseres een beroep doet op de hardheidsclausule [3] , overweegt de rechtbank dat de hardheidsclausule aan verweerder de bevoegdheid geeft voor bepaalde gevallen de wet buiten toepassing te laten of daarvan af te wijken voor zover toepassing gelet op het belang dat de wet beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. In wat door eiseres is aangevoerd heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om met toepassing van de hardheidsclausule af te wijken van de dwingendrechtelijke bepaling. Niet gebleken is dat het voor eiseres volstrekt onmogelijk is geweest om de aanvraag voor 31 juli 2021 in te dienen. Daar komt bij dat verweerder ter zitting heeft toegelicht dat eiseres op een tweetal momenten, te weten per brief een maand voordat zij achttien jaar werd en per email op 7 december 2020, is geïnformeerd over het aanvragen van de basisbeurs. De gemachtigde van eiseres heeft in dit verband ter zitting verklaard dat de brief waarschijnlijk terzijde is gelegd met de gedachte om er op een later moment aandacht aan te besteden. Eiseres had dus in een eerder stadium op de hoogte kunnen zijn van de mogelijkheid tot het aanvragen van de basisbeurs. Dat eiseres desondanks geen tijdige aanvraag heeft gedaan kan niet aan verweerder worden verweten. Verweerder is daarom uitgegaan van de juiste ingangsdatum voor de basisbeurs.
7. In zaken als deze geldt geen hoorplicht [4] . Verweerder hoefde daarom niet persé contact met eiseres op te nemen voor een nadere toelichting, voordat hij een beslissing nam op het bezwaar. Door in het bestreden besluit te verwijzen naar de door eiseres in het bezwaarschrift aangedragen omstandigheden, heeft verweerder laten weten dat die gebeurtenissen in zijn beslissing zijn betrokken. Het bestreden besluit is daarmee voldoende gemotiveerd. Dat verweerder in het bestreden besluit niet op ieder argument van eiseres gedetailleerd is ingegaan, maakt het bestreden besluit niet onzorgvuldig.
Wat is de conclusie?
8. Gelet op het bovenstaande, zal het beroep ongegrond worden verklaard.
9. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J. Habetian, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Voetnoten

1.Artikel 3.21, derde lid, van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000).
2.Artikel 3.21, derde lid, van de Wsf 2000.
3.Artikel 11.5 van de Wsf 2000.
4.In artikel 7.3 van de Wsf 2000 zijn de artikelen 7:2 tot en met 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing verklaard op de bezwaarschriftprocedure.