ECLI:NL:RBDHA:2023:2575

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 januari 2023
Publicatiedatum
6 maart 2023
Zaaknummer
NL23.687
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke zaak met suïcidale klachten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 januari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser van Sierra Leoonse nationaliteit. De maatregel van bewaring was opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 9 januari 2023, op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. De maatregel van bewaring werd op 12 januari 2023 opgeheven, waardoor de rechtbank zich moest buigen over de vraag of de bewaring onrechtmatig was geweest en of eiser recht had op schadevergoeding.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor de maatregel van bewaring niet door eiser zijn betwist en dat deze gronden voldoende waren om de maatregel te rechtvaardigen. Eiser voerde aan dat zijn suïcidale klachten niet adequaat waren meegewogen in de belangenafweging voor de maatregel van bewaring. De rechtbank oordeelde echter dat de suïcidale gedachten van eiser wel degelijk waren betrokken bij de belangenafweging, ook al waren deze niet expliciet in de maatregel genoemd. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was en dat het beroep ongegrond was. Het verzoek om schadevergoeding werd eveneens afgewezen, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.687
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.C. de Jong),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: S. Faddach).

Procesverloop

Bij besluit van 9 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 12 januari 2023 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 16 januari 2023 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Sierra Leoonse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2000.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Bewaringsgronden
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
3l. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen, hem op zijn initiatief een termijn is gesteld om uit eigen beweging te vertrekken naar de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek, en hij niet uit eigen beweging binnen deze termijn is vertrokken;
3m. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden de maatregel van bewaring kunnen dragen.
Lichter middel
5. Eiser stelt dat verweerder had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. De medische en psychische problemen van eiser zijn namelijk niet kenbaar meegewogen in de motivering van het lichter middel. Daarbij is vooral van belang dat eiser suïcidale gedachten heeft en constant zijn suïcide pogingen aan
het plannen is. Deze suïcidale gedachten zijn niet expliciet meegewogen in de maatregel van
bewaring. Uit de maatregel van bewaring blijkt daarom onvoldoende dat de suïcidale gedachten van eiser bij de belangenafweging zijn betrokken. Het besluit is daarom onvoldoende gemotiveerd op dat punt en de belangenafweging is op onjuiste gronden gemaakt, waardoor deze ten onrechte in het nadeel van eiser uitvalt.
6. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Uit de processtukken en de motivering van de maatregel van bewaring leidt
de rechtbank af dat detentiecentrum [locatie] bekend was met eisers medische omstandigheden: in de maatregel van bewaring is expliciet verwezen naar eisers psychische klachten en het procesdossier bevat een brief van 11 januari 2023 van de medische dienst van detentiecentrum [locatie] aan de gemachtigde van eiser, met eisers medisch dossier als bijlage. Uit dit medisch dossier blijkt onder meer dat de medische dienst heeft geconcludeerd tot een aanwezig/verhoogd risico op suïcidaliteit. Verweerder was dus bekend met eisers suïcidale gedachten en heeft deze ook onderkend, maar deze waren geen aanleiding om eiser detentieongeschikt te verklaren. Daarbij is verder overwogen dat de gezondheidszorg in het detentiecentrum gelijkwaardig is aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij en dat er ook psychische zorg aanwezig is in het detentiecentrum. Mocht deze medische, dan wel psychische zorg toch onvoldoende blijken dan kan eiser worden overgeplaatst naar onder meer een regulier ziekenhuis. Uit de gehele motivering ten aanzien van het lichter middel blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat verweerder de suïcidale klachten van eiser heeft betrokken bij de belangenafweging. Dat dit niet expliciet genoemd is in de maatregel van bewaring maakt niet dat de motivering ten aanzien van het lichter middel onvoldoende is. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
7. Tot slot overweegt de rechtbank dat zij ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is1 niet van oordeel is dat de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
1. ECLI:EU:C:2022:858.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
23 januari 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.