ECLI:NL:RBDHA:2023:2568

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 januari 2023
Publicatiedatum
6 maart 2023
Zaaknummer
NL23.274
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling met Indiase nationaliteit en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 januari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling van Indiase nationaliteit. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 4 januari 2023 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 23 januari 2023 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor de maatregel van bewaring niet zijn betwist door eiser. Eiser heeft aangevoerd dat er geen zicht is op zijn uitzetting naar India binnen een redelijke termijn, omdat de Indiase autoriteiten eerder hebben geweigerd om een laisser passer af te geven. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de Indiase autoriteiten niet tot afgifte van een laisser passer zullen overgaan. Bovendien heeft de rechtbank geoordeeld dat de Staatssecretaris niet had hoeven volstaan met een lichter middel dan de maatregel van bewaring, gezien de omstandigheden van de zaak. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 25 januari 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.274
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. S. Akkas),

en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: S. Faddach).

Procesverloop

Bij besluit van 4 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 23 januari 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen T.M. Butt. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is van Indiase nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1980.
De gronden van de maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden de maatregel van bewaring kunnen dragen.
Zicht op uitzetting
4. Eiser stelt dat er geen zicht is op zijn uitzetting naar India binnen een redelijke termijn, omdat de Indiase autoriteiten bij een eerdere poging om hem uit te zetten hebben geweigerd om ten behoeve van hem een laisser passer (lp) af te geven.
5. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat inderdaad eerder is getracht om eiser uit te zetten. Over de reden waarom dat in 2009 en daarvoor niet is gelukt, heeft verweerder geen nadere informatie. In 2012 was de beoogde uitzetting van eiser gericht op Pakistan. De autoriteiten van dat land hebben de lp-aanvraag toen afgewezen. Voor het laatst is in 2018 getracht om eiser uit te zetten naar India. De lp-aanvraag heeft verweerder toen weer ingetrokken, omdat de maatregel van bewaring van eiser was opgeheven. Er was in 2018 geen sprake van een weigering door de Indiase autoriteiten tot afgifte van een lp ten behoeve van eiser.
6. In deze toelichting ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de Indiase autoriteiten niet tot afgifte van een lp ten behoeve van eiser zullen overgaan. Van weigering in 2018 is niet gebleken. Voor zover de Indiase autoriteiten in 2009 of daarvoor een lp hebben geweigerd, is de rechtbank van oordeel dat dit inmiddels te lang geleden is geweest. Deze eventuele weigering zegt op dit moment niets over de kansrijkheid van de huidige lp-aanvraag. De beroepsgrond faalt.
Lichter middel
7. Eiser stelt dat verweerder had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Eiser wil de kans krijgen om zelfstandig uit Nederland te vertrekken.
8. De rechtbank oordeelt dat verweerder geen aanleiding heeft hoeven zien om te volstaan met het opleggen van een lichter middel. Eiser is naar eigen zeggen al sinds 2005 in Nederland. Sinds die tijd heeft hij geen (geslaagde) stappen ondernomen om aan
reisdocumenten te komen en om zelfstandig te vertrekken. Ook gelet op de aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegde zware en lichte gronden en de motivering daarvan zal een lichter middel niet leiden tot het zelfstandig vertrek van eiser. Een lichter middel zal dus niet doeltreffend zijn. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
9. Tot slot overweegt de rechtbank dat zij met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is1 niet van oordeel is dat de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
1. zie de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
25 januari 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.