In deze zaak heeft de kantonrechter te Den Haag op 28 februari 2023 een beschikking gegeven op een machtigingsverzoek tot verwerping van de nalatenschap namens twee minderjarigen. De minderjarigen, geboren in 2007 en 2008, wonen in Duitsland en hebben de Nederlandse nationaliteit. Het verzoek is ingediend door hun wettelijk vertegenwoordigers, die ook in Duitsland wonen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is op basis van de Verordening (EU) 2019/1111 (Brussel-II ter), omdat de minderjarigen een nauwe band met Nederland hebben en de ouders schriftelijk hebben ingestemd met de bevoegdheid van de Nederlandse rechter. De overledene woonde in Nederland en de nalatenschap bevindt zich grotendeels in Nederland, wat de nauwe band verder versterkt.
De kantonrechter heeft ook beoordeeld dat het Nederlandse recht van toepassing is op basis van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996. De verzoekers hebben voldoende informatie verstrekt om te beoordelen of de toewijzing van het verzoek in het belang van de minderjarigen is. Aangezien er geen aanwijzingen zijn dat dit niet het geval is, heeft de kantonrechter besloten het verzoek toe te wijzen. De beschikking bepaalt dat de verzoekers zich binnen twee maanden na de uitspraak met de machtiging tot de bevoegde rechtbank moeten wenden om de verwerping van de nalatenschap te bewerkstelligen. De beschikking is gegeven door mr. A.J. Japenga en is openbaar uitgesproken.