ECLI:NL:RBDHA:2023:2534

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 februari 2023
Publicatiedatum
3 maart 2023
Zaaknummer
NL23.4953
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 februari 2023 uitspraak gedaan over de onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring van eiser, die op 1 september 2022 was opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een lange termijn was verstreken zonder dat eiser beroep had ingesteld tegen het voortduren van de maatregel. Op basis van een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft de rechtbank ambtshalve een toetsing uitgevoerd. Eiser heeft medische klachten en is uitzetbaar, maar verweerder heeft onvoldoende voortvarend gehandeld in de medische procedure, die op 25 januari 2023 compleet was. De rechtbank heeft op 27 februari 2023 de zaak behandeld en geoordeeld dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was met ingang van 2 februari 2023. De rechtbank heeft de opheffing van de maatregel bevolen en een schadevergoeding van € 2.800,- toegekend voor de onrechtmatige bewaring gedurende 28 dagen. Daarnaast zijn de proceskosten van eiser vastgesteld op € 1.674,-. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.4953
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. J.S. Visser),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: A.M.H. van de Wal).

Procesverloop

Verweerder heeft op 1 september 2022 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring eerder getoetst. Uit de uitspraak van
14 september 2022 (in de zaak NL22.17280) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt
(12 september 2022) rechtmatig was.
Deze maatregel duurt nog voort. Inmiddels is een lange termijn verstreken zonder dat door of namens eiser beroep is ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring. Op grond van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 20221 toetst de rechtbank nu ambtshalve of deze maatregel nog voldoet aan de eisen die daaraan door het Unierecht worden gesteld.
De rechtbank heeft de zaak op 27 februari 2023 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun respectieve gemachtigden.

Overwegingen

1. Verweerder heeft een onderzoek gestart naar de vraag of de uitzetting van eiser achterwege dient te blijven, gelet op diens gezondheidstoestand.2 In dit verband heeft Bureau Medisch Advisering (BMA) op 23 december 2022 een medisch advies uitgebracht. Verweerder heeft eiser de gelegenheid gegeven om op dit advies te reageren. Eiser heeft op
1. ECLI:EU:C:2022:858.
2 Op grond van artikel 64 van de Vw.
25 januari 2023 van deze gelegenheid gebruik gemaakt. Tot op heden heeft verweerder geen besluit genomen omtrent de vraag of ten aanzien van eiser toepassing dient te worden gegeven aan artikel 64 van de Vw.
2. De maatregel van bewaring is onrechtmatig indien verweerder bij de uitzetting onvoldoende voortvarendheid betracht. Zo lang verweerder geen beslissing neemt op de vraag of artikel 64 van de Vw op eiser van toepassing is, duurt de maatregel van bewaring voort. In het kader van de te betrachten voortvarendheid is het daarom aan verweerder om zo spoedig mogelijk duidelijkheid te verschaffen over de vraag of toepassing wordt gegeven aan artikel 64 van de Vw. Dat verweerder bij deze beoordeling een bepaalde beslistermijn heeft, doet aan het vereiste van voortvarendheid niet af.
3. De rechtbank stelt vast dat verweerder vanaf 25 januari 2023 over voldoende informatie beschikte om een beslissing in het kader van artikel 64 van de Vw te nemen. Gelet op de vereiste voortvarendheid acht de rechtbank het in het geval van eiser redelijk dat verweerder deze beslissing uiterlijk op 1 februari 2023 had kunnen nemen. Dat verweerder te kampen heeft met veel dossiers en een tekort aan personeel, is een omstandigheid die niet voor rekening van eiser mag komen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met ingang van 2 februari 2023 onvoldoende voortvarend gewerkt aan de uitzetting van eiser. Het voortduren van de maatregel van bewaring van eiser is daarom met ingang van die datum onrechtmatig. De rechtbank beveelt de onmiddellijke opheffing van de maatregel van bewaring.
4. Voorts acht de rechtbank voldoende gronden aanwezig een schadevergoeding toe te kennen voor 28 dagen onrechtmatige bewaring (ingaande op 2 februari 2023 en tot en met 28 februari 2023). Voor elke dag krijgt eiser € 100,-. In totaal is dat dus € 2.800,-.
5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor een schriftelijke reactie op de voortgangsrapportage en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de maatregel van bewaring onrechtmatig met ingang van 2 februari 2023;
  • beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van vandaag;
  • veroordeelt de staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 2.800,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van
N. Dayerizadeh, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
28 februari 2023

Documentcode: [doumentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.