ECLI:NL:RBDHA:2023:2515

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 januari 2023
Publicatiedatum
3 maart 2023
Zaaknummer
NL22.24154
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van Dublinverordening met interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 januari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een asielaanvraag. Eiser, vertegenwoordigd door mr. F.S. Boedhoe, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. M. Lorier, niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Italië op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 24 januari 2023 heeft de rechtbank de argumenten van eiser gehoord. Eiser stelde dat Italië zijn internationale verplichtingen niet nakomt, en verwees naar verschillende rapporten die deze stelling onderbouwen. De rechtbank overwoog dat, hoewel Italië theoretisch gezien onder het interstatelijk vertrouwensbeginsel valt, de rapporten niet voldoende bewijs leveren dat Italië niet aan zijn verplichtingen voldoet. De rechtbank concludeerde dat de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen kon worden, omdat Italië verantwoordelijk was en er geen structurele gebreken waren aangetoond die het interstatelijk vertrouwensbeginsel ondermijnen.

De rechtbank oordeelde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 31 januari 2023, en tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.24154
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. F.S. Boedhoe),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M. Lorier).

Procesverloop

Bij besluit van 24 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 24 januari 2023 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen.1 De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening2 Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. In dit geval heeft verweerder een overnameverzoek naar Italië verstuurd. Italië heeft niet binnen de termijn gereageerd op dit verzoek. Daarom is een fictief claimakkoord ontstaan.
2. Eiser voert aan dat ten aanzien van Italië theoretisch gezien uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, maar in de praktijk komt Italië zijn internationale verplichtingen niet na. Dat volgt volgens eiser uit het AIDA rapport, update 2021 en het SFH rapport van 10 juni 2021. Ook is het opnieuw toegang krijgen tot de asielprocedure problematisch. Als eiser al toegang zou krijgen tot de asielprocedure hebben asielzoekers
1. Artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingwet 2000 (Vw).
2 Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013.
geen toegang tot een effectief en daadwerkelijk rechtsmiddel wegens een gebrek aan rechtsbijstand. Verder garandeert het fictieve claimakkoord enkel dat Italië eiser terugneemt en niet dat de (opvolgende) asielaanvraag van eiser ook daadwerkelijk in behandeling wordt genomen. Ter zitting heeft eiser nog expliciet aangevoerd dat uitdrukkelijk geen beroep wordt gedaan op de circular letter van de Italiaanse autoriteiten van 5 december 2022 en alle daarop volgende informatie daaromtrent. Hij vermoedt dat de uiterste overdrachtsdatum toch niet gehaald gaat worden.
3. De rechtbank neemt procesbelang aan nu verweerder de mogelijkheid van overdracht voor het einde van de termijn niet uitgesloten acht.
De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft dit nog bevestigd in de uitspraken van onder meer 6 januari 20223 en 26 augustus 20224.
4. De rechtbank oordeelt als volgt. De rapporten waar eiser naar verwijst zijn besproken in verschillende uitspraken van de ABRvS. Daarin is geoordeeld dat uit deze rapporten niet blijkt dat niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Uit deze rapporten blijkt dus niet dat sprake is van zodanige structurele gebreken dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser heeft daarom met een verwijzing naar deze rapporten niet aannemelijk gemaakt dat de situatie in Italië anders ligt dan de feitelijke situatie waarop de uitspraken van de ABRvS zijn gebaseerd. Dat er sprake is van een fictief claimakkoord doet daar niet aan af. Het laten verstrijken van een reactietermijn na een claimverzoek staat namelijk gelijk aan de expliciete aanvaarding van het claimverzoek.
Ook de enkele stelling van eiser dat er geen daadwerkelijk en effectief rechtsmiddel beschikbaar zou zijn in Italië heeft eiser niet onderbouwd, waardoor deze niet leidt tot een ander oordeel. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
31 januari 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.