3.4.Bewijsoverwegingen
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op 5 november 2021 een inbraak heeft plaatsgevonden in de woning van [slachtoffer] aan [adres 2] in Voorhout. Het is een feit van algemene bekendheid dat Voorhout in de gemeente Teylingen ligt. Bij de inbraak is de schuifpui van de woning geforceerd en is de kluis die in een slaapkamer stond opengebroken. Bij de inbraak zijn een grote hoeveelheid geld en goud, horloges en een sieraad weggenomen.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de verdachte betrokken is geweest bij deze inbraak. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
Aantreffen Ford Puma
Uit de verklaring van [getuige] blijkt dat hij zich op 5 november 2021 omstreeks 20:05 uur – kort na de inbraak – bevond op [locatie 1] . [getuige] heeft twee personen in de richting van een Ford Puma met [kenteken] zien rennen en heeft gezien dat de knipperlichten van deze auto aan- en uitgingen. Uit de bewijsmiddelen blijkt voorts dat in deze auto goederen zijn aangetroffen die van aangever afkomstig zijn, te weten twee goudstaven en een horlogebox. Gelet op deze omstandigheden gaat de rechtbank ervan uit dat voornoemd voertuig door de inbrekers is gebruikt als vervoermiddel van en naar de woning van aangever.
Uit de bewijsmiddelen blijkt voorts dat DNA van de verdachte is aangetroffen op het stuurwiel van de auto alsmede op een mondkapje dat in de auto lag. Ook is in de auto het rijbewijs van de verdachte aangetroffen. Uit de bewijsmiddelen blijkt ook dat DNA in de auto is aangetroffen van [medeverdachte] , namelijk op een pet van het merk Snipes, een handschoenenspoor op het glas van de horlogebox en een rietje in een blikje Red Bull. De rechtbank leidt hieruit af dat de verdachte en [medeverdachte] op enig moment in de Ford Puma hebben gezeten.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij weliswaar op enig moment voor de inbraak in de auto heeft gezeten, maar niet rond het tijdstip van de inbraak. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Tijdslijn 5 november 2021Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de blauwe Ford Puma op 5 november 2021 tussen 15:30 uur en 16:30 uur vanuit de nabijheid van de woonadressen van de verdachte en [medeverdachte] is vertrokken. Uit de navigatiegegevens van het voertuig – die forensische opsporing heeft uitgelezen en geverbaliseerd – blijkt dat de auto een tussenstop heeft gemaakt bij [tankstation] (Hoofddorp) en daar heeft stilgestaan tussen 17:59 en 18:04. Op de beelden van het tankstation is te zien dat een blauwe Ford Puma bij een pomp stopt en daar staat van 17:59 tot 18:04. Uit deze auto stappen drie mannen. [verbalisant 1] heeft twee van deze mannen herkend als de verdachte en [medeverdachte] .
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de herkenning van [verbalisant 1] niet gebruikt kan worden voor het bewijs omdat onvoldoende duidelijk is waaraan hij de verdachte heeft herkend.
De rechtbank stelt voorop dat bij het gebruik van herkenningen als bewijs dat het de verdachte is geweest die het hem ten laste gelegde heeft begaan, als uitgangspunt geldt dat hier door de rechter behoedzaam mee moet worden omgegaan. Dit uitgangspunt geldt temeer indien de herkenning het enige bewijsmiddel is op basis waarvan de betrokkenheid van de verdachte bij het hem ten laste gelegde kan worden vastgesteld. Bij het beantwoorden van de vraag of een herkenning betrouwbaar is, zijn onder meer van belang de kwaliteit en helderheid van de camerabeelden, de mate waarin de dader op de beelden duidelijk zichtbaar is en of en zo ja, in welke hoedanigheid en frequentie de waarnemer en de dader elkaar eerder hebben getroffen, alsmede of de herkenning heeft plaatsgevonden op basis van specifieke, onderscheidende persoonskenmerken.
De rechtbank benadrukt dat de herkenning door [verbalisant 1] in deze zaak niet het enige bewijsmiddel is op basis waarvan de betrokkenheid van de verdachte bij het hem ten laste gelegde kan worden vastgesteld. De inhoud van het strafdossier bevat nog ander bewijs. Dit betekent dat de rechtbank – in afwijking van wat de raadsman heeft bepleit – in dit geval geen doorslaggevende betekenis hecht aan het gegeven dat [verbalisant 1] niet heeft uitgelegd in welke hoedanigheid en frequentie hij en de verdachte elkaar eerder hebben getroffen (voor zover daarvan al sprake zou zijn geweest) en op basis van welke specifieke, onderscheidende persoonskenmerken hij de verdachte heeft herkend.
Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat [verbalisant 1] heeft gekeken naar de bewegende beelden van het tankstation. De verbalisant heeft van die bewegende beelden schermafdrukken (stills) gemaakt, die onderdeel uitmaken van het dossier en die de rechtbank ter terechtzitting van 17 februari 2023 heeft getoond. De rechtbank acht deze schermafdrukken (en daarmee ook de beelden waarvan deze afkomstig zijn) van voldoende kwaliteit en voldoende duidelijk om als basis voor een herkenning te dienen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat het gaat om meerdere beeldfragmenten waarop de personen in het tankstation duidelijk in beeld zijn gebracht. [verbalisant 1] heeft in het proces-verbaal gemotiveerd op welke wijze hij de herkenning heeft verricht. Hij heeft daartoe het rijbewijs van de verdachte, dat is aangetroffen in de Ford Puma, vergeleken met de bewegende beelden waarop VE 2 zichtbaar is en is aan de hand van die vergelijking tot de conclusie gekomen dat dit de verdachte betreft. De rechtbank ziet – anders dan de raadsman – geen reden om te twijfelen aan deze herkenning die is vervat in een ambtsedig proces-verbaal van bevindingen en acht deze betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. Verder heeft [verbalisant 1] duidelijk uitgelegd hoe hij tot een herkenning van [medeverdachte] is gekomen, namelijk door een politiefoto van de medeverdachte te vergelijken met dezelfde camerabeelden. De rechtbank stelt op grond hiervan vast dat de verdachte en [medeverdachte] te zien zijn op de beelden van het tankstation en dat zij beiden weer in de Ford Puma zijn vertrokken na het bezoek aan het tankstation.
Uit de navigatiegegevens blijkt dat de Ford Puma op 5 november 2021 tussen 18:20 uur en 18:45 uur vanaf het tankstation naar [locatie 1] is gereden. [verbalisant 2] , die de camerabeelden van [adres 4] heeft bekeken, heeft verklaard dat op de beelden te zien is dat tussen 18:47 uur en 19:00 uur twee personen via het balkon de woning betreden en dat deze personen de woning weer uit lopen met een grote, gevulde zak. De rechtbank leidt hieruit af dat tussen 18:47 uur en 19:00 uur goederen uit de woning aan [locatie 1] zijn weggenomen.
Uit de navigatiegegevens van de Ford Puma blijkt ook dat de auto tussen 19:01 uur en 20:08 uur een reisbeweging heeft gemaakt van [locatie 1] naar [adres 3] in Zoetermeer, het adres van de zus van [medeverdachte] , en vanuit daar opnieuw terug is gereden naar [locatie 1] . [verbalisant 2] heeft voorts verklaard dat dezelfde twee personen – gebaseerd op de overeenkomsten in kleding – omstreeks 20:09 uur opnieuw (proberen) de woning te betreden, maar dat zij werden gestoord en wegvluchten.
[verbalisant 1] heeft aan de hand van een vergelijking van de camerabeelden van [adres 2] en de camerabeelden van het tankstation geconcludeerd dat de kleding en schoenen die door de verdachte en [medeverdachte] worden gedragen bij het tankstation op vele punten overeenkomen met de kleding en schoenen die de inbrekers bij [adres 2] droegen. De verbalisant heeft daarbij specifieke overeenkomsten genoemd op verschillende kledingstukken (jas, trui en broek) en schoenen. Deze overeenkomsten – in onderlinge samenhang bezien – zijn naar het oordeel van de rechtbank redengevend voor de conclusie dat de personen bij het tankstation, waarvan is komen vast te staan dat dit de verdachte en [medeverdachte] zijn geweest, ook de personen zijn die op de camerabeelden bij de woning op [locatie 1] te zien zijn. De verdachte heeft zich op zijn zwijgrecht dan wel verschoningsrecht beroepen, zodat hij die redengevendheid niet heeft ontzenuwd.
Voorwaardelijk verzoek
Bij de beoordeling van het door de verdediging gedane voorwaardelijk verzoek tot het horen van [verbalisant 1] als getuige is het noodzaakcriterium van toepassing. De rechtbank is, gelet op wat zij hierboven al heeft geoordeeld, van oordeel dat de herkenning door deze verbalisant niet het enige bewijsmiddel in deze zaak is. Het horen van de verbalisant als getuige is daarom niet noodzakelijk voor de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv. Het verzoek wordt afgewezen.
Slotoverweging en conclusie
Op grond van al het voorgaande – in onderlinge samenhang bezien – acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in bewuste en nauwe samenwerking met [medeverdachte] het ten laste gelegde feit heeft begaan. De samenwerking bestond uit de uitvoering van een gezamenlijk, vooropgezet plan.
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.