ECLI:NL:RBDHA:2023:2512

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 maart 2023
Publicatiedatum
3 maart 2023
Zaaknummer
09-187461-22 en 20-002371-18 (TUL)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Woninginbraak in vereniging met aanzienlijke buit en veroordeling tot gevangenisstraf

Op 3 maart 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 5 november 2021 betrokken was bij een woninginbraak in Voorhout, gemeente Teylingen. De verdachte, geboren in 1987, heeft samen met een of meer anderen een grote hoeveelheid geld, goud en sieraden weggenomen uit de woning van een benadeelde partij. De inbraak werd gekarakteriseerd door een gerichte actie, waarbij de schuifpui van de woning werd geforceerd en een kluis werd opengebroken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte geen verantwoording heeft genomen voor zijn daden en dat de inbraak het resultaat was van een voorverkenning. De officier van justitie had een gevangenisstraf van negen maanden geëist, maar de rechtbank oordeelde dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden passend was, gezien de ernst van het feit en het recidivepatroon van de verdachte. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de rechtbank vond dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou zijn. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf gelast, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden had gehouden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/184761-22 en 20/002371-18 (tul)
Datum uitspraak: 3 maart 2023
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1987 te [geboorteplaats] ,
BRP- [adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 17 februari 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.L.M. de L’Isle en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. E.G.S. Roethof naar voren is gebracht.
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd. Ter terechtzitting heeft mr. R.A. Kamphuis, advocaat, melding gemaakt van twee schriftelijke verklaringen en het verzoek tot schadevergoeding nader toegelicht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 5 november 2021 te Voorhout, gemeente Teylingen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een (groot) geldbedrag (van circa 155.000 euro) en/of een (grote) hoeveelheid goud (van circa 20 x 100 gram) en/of één of meer horloges en/of sieraden, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn/haar/hun
bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdachte moet worden vrijgesproken. De raadsman heeft zijn standpunten over het bewijs nauwelijks onderbouwd. De rechtbank zal hierna slechts uitdrukkelijk op het aangevoerde ingaan voor zover de responsieplicht dat van haar verlangt.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op 5 november 2021 een inbraak heeft plaatsgevonden in de woning van [slachtoffer] aan [adres 2] in Voorhout. Het is een feit van algemene bekendheid dat Voorhout in de gemeente Teylingen ligt. Bij de inbraak is de schuifpui van de woning geforceerd en is de kluis die in een slaapkamer stond opengebroken. Bij de inbraak zijn een grote hoeveelheid geld en goud, horloges en een sieraad weggenomen.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de verdachte betrokken is geweest bij deze inbraak. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
Aantreffen Ford Puma
Uit de verklaring van [getuige] blijkt dat hij zich op 5 november 2021 omstreeks 20:05 uur – kort na de inbraak – bevond op [locatie 1] . [getuige] heeft twee personen in de richting van een Ford Puma met [kenteken] zien rennen en heeft gezien dat de knipperlichten van deze auto aan- en uitgingen. Uit de bewijsmiddelen blijkt voorts dat in deze auto goederen zijn aangetroffen die van aangever afkomstig zijn, te weten twee goudstaven en een horlogebox. Gelet op deze omstandigheden gaat de rechtbank ervan uit dat voornoemd voertuig door de inbrekers is gebruikt als vervoermiddel van en naar de woning van aangever.
Uit de bewijsmiddelen blijkt voorts dat DNA van de verdachte is aangetroffen op het stuurwiel van de auto alsmede op een mondkapje dat in de auto lag. Ook is in de auto het rijbewijs van de verdachte aangetroffen. Uit de bewijsmiddelen blijkt ook dat DNA in de auto is aangetroffen van [medeverdachte] , namelijk op een pet van het merk Snipes, een handschoenenspoor op het glas van de horlogebox en een rietje in een blikje Red Bull. De rechtbank leidt hieruit af dat de verdachte en [medeverdachte] op enig moment in de Ford Puma hebben gezeten.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij weliswaar op enig moment voor de inbraak in de auto heeft gezeten, maar niet rond het tijdstip van de inbraak. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Tijdslijn 5 november 2021Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de blauwe Ford Puma op 5 november 2021 tussen 15:30 uur en 16:30 uur vanuit de nabijheid van de woonadressen van de verdachte en [medeverdachte] is vertrokken. Uit de navigatiegegevens van het voertuig – die forensische opsporing heeft uitgelezen en geverbaliseerd – blijkt dat de auto een tussenstop heeft gemaakt bij [tankstation] (Hoofddorp) en daar heeft stilgestaan tussen 17:59 en 18:04. Op de beelden van het tankstation is te zien dat een blauwe Ford Puma bij een pomp stopt en daar staat van 17:59 tot 18:04. Uit deze auto stappen drie mannen. [verbalisant 1] heeft twee van deze mannen herkend als de verdachte en [medeverdachte] .
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de herkenning van [verbalisant 1] niet gebruikt kan worden voor het bewijs omdat onvoldoende duidelijk is waaraan hij de verdachte heeft herkend.
De rechtbank stelt voorop dat bij het gebruik van herkenningen als bewijs dat het de verdachte is geweest die het hem ten laste gelegde heeft begaan, als uitgangspunt geldt dat hier door de rechter behoedzaam mee moet worden omgegaan. Dit uitgangspunt geldt temeer indien de herkenning het enige bewijsmiddel is op basis waarvan de betrokkenheid van de verdachte bij het hem ten laste gelegde kan worden vastgesteld. Bij het beantwoorden van de vraag of een herkenning betrouwbaar is, zijn onder meer van belang de kwaliteit en helderheid van de camerabeelden, de mate waarin de dader op de beelden duidelijk zichtbaar is en of en zo ja, in welke hoedanigheid en frequentie de waarnemer en de dader elkaar eerder hebben getroffen, alsmede of de herkenning heeft plaatsgevonden op basis van specifieke, onderscheidende persoonskenmerken.
De rechtbank benadrukt dat de herkenning door [verbalisant 1] in deze zaak niet het enige bewijsmiddel is op basis waarvan de betrokkenheid van de verdachte bij het hem ten laste gelegde kan worden vastgesteld. De inhoud van het strafdossier bevat nog ander bewijs. Dit betekent dat de rechtbank – in afwijking van wat de raadsman heeft bepleit – in dit geval geen doorslaggevende betekenis hecht aan het gegeven dat [verbalisant 1] niet heeft uitgelegd in welke hoedanigheid en frequentie hij en de verdachte elkaar eerder hebben getroffen (voor zover daarvan al sprake zou zijn geweest) en op basis van welke specifieke, onderscheidende persoonskenmerken hij de verdachte heeft herkend.
Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat [verbalisant 1] heeft gekeken naar de bewegende beelden van het tankstation. De verbalisant heeft van die bewegende beelden schermafdrukken (stills) gemaakt, die onderdeel uitmaken van het dossier en die de rechtbank ter terechtzitting van 17 februari 2023 heeft getoond. De rechtbank acht deze schermafdrukken (en daarmee ook de beelden waarvan deze afkomstig zijn) van voldoende kwaliteit en voldoende duidelijk om als basis voor een herkenning te dienen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat het gaat om meerdere beeldfragmenten waarop de personen in het tankstation duidelijk in beeld zijn gebracht. [verbalisant 1] heeft in het proces-verbaal gemotiveerd op welke wijze hij de herkenning heeft verricht. Hij heeft daartoe het rijbewijs van de verdachte, dat is aangetroffen in de Ford Puma, vergeleken met de bewegende beelden waarop VE 2 zichtbaar is en is aan de hand van die vergelijking tot de conclusie gekomen dat dit de verdachte betreft. De rechtbank ziet – anders dan de raadsman – geen reden om te twijfelen aan deze herkenning die is vervat in een ambtsedig proces-verbaal van bevindingen en acht deze betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. Verder heeft [verbalisant 1] duidelijk uitgelegd hoe hij tot een herkenning van [medeverdachte] is gekomen, namelijk door een politiefoto van de medeverdachte te vergelijken met dezelfde camerabeelden. De rechtbank stelt op grond hiervan vast dat de verdachte en [medeverdachte] te zien zijn op de beelden van het tankstation en dat zij beiden weer in de Ford Puma zijn vertrokken na het bezoek aan het tankstation.
Uit de navigatiegegevens blijkt dat de Ford Puma op 5 november 2021 tussen 18:20 uur en 18:45 uur vanaf het tankstation naar [locatie 1] is gereden. [verbalisant 2] , die de camerabeelden van [adres 4] heeft bekeken, heeft verklaard dat op de beelden te zien is dat tussen 18:47 uur en 19:00 uur twee personen via het balkon de woning betreden en dat deze personen de woning weer uit lopen met een grote, gevulde zak. De rechtbank leidt hieruit af dat tussen 18:47 uur en 19:00 uur goederen uit de woning aan [locatie 1] zijn weggenomen.
Uit de navigatiegegevens van de Ford Puma blijkt ook dat de auto tussen 19:01 uur en 20:08 uur een reisbeweging heeft gemaakt van [locatie 1] naar [adres 3] in Zoetermeer, het adres van de zus van [medeverdachte] , en vanuit daar opnieuw terug is gereden naar [locatie 1] . [verbalisant 2] heeft voorts verklaard dat dezelfde twee personen – gebaseerd op de overeenkomsten in kleding – omstreeks 20:09 uur opnieuw (proberen) de woning te betreden, maar dat zij werden gestoord en wegvluchten.
[verbalisant 1] heeft aan de hand van een vergelijking van de camerabeelden van [adres 2] en de camerabeelden van het tankstation geconcludeerd dat de kleding en schoenen die door de verdachte en [medeverdachte] worden gedragen bij het tankstation op vele punten overeenkomen met de kleding en schoenen die de inbrekers bij [adres 2] droegen. De verbalisant heeft daarbij specifieke overeenkomsten genoemd op verschillende kledingstukken (jas, trui en broek) en schoenen. Deze overeenkomsten – in onderlinge samenhang bezien – zijn naar het oordeel van de rechtbank redengevend voor de conclusie dat de personen bij het tankstation, waarvan is komen vast te staan dat dit de verdachte en [medeverdachte] zijn geweest, ook de personen zijn die op de camerabeelden bij de woning op [locatie 1] te zien zijn. De verdachte heeft zich op zijn zwijgrecht dan wel verschoningsrecht beroepen, zodat hij die redengevendheid niet heeft ontzenuwd.
Voorwaardelijk verzoek
Bij de beoordeling van het door de verdediging gedane voorwaardelijk verzoek tot het horen van [verbalisant 1] als getuige is het noodzaakcriterium van toepassing. De rechtbank is, gelet op wat zij hierboven al heeft geoordeeld, van oordeel dat de herkenning door deze verbalisant niet het enige bewijsmiddel in deze zaak is. Het horen van de verbalisant als getuige is daarom niet noodzakelijk voor de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv. Het verzoek wordt afgewezen.
Slotoverweging en conclusie
Op grond van al het voorgaande – in onderlinge samenhang bezien – acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in bewuste en nauwe samenwerking met [medeverdachte] het ten laste gelegde feit heeft begaan. De samenwerking bestond uit de uitvoering van een gezamenlijk, vooropgezet plan.
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 5 november 2021 te Voorhout, gemeente Teylingen, tezamen en in vereniging met een ander, een groot geldbedrag en een grote hoeveelheid goud (van circa 20 x 100 gram) en horloges en
een sieraad, die geheel of ten dele aan [slachtoffer] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om
ditzich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft
door middel van braaken die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht alsmede de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht aan de verdachte geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een woninginbraak, waarbij veel buit is gemaakt. Het gaat hier om een gerichte, planmatige en brutale daad, waarbij het er gelet op de uitgelezen navigatiegegevens alle schijn van heeft dat een dag eerder met hetzelfde voertuig een voorverkenning heeft plaatsgevonden. De verdachten wisten precies waar in de woning iets te halen viel, vooral in de kluis die zich in de slaapkamer bevond. Zij zijn maar korte tijd in de woning geweest, hebben een vermogen buitgemaakt en enkel die slaapkamer overhoop gehaald. De verdachten zijn toegeslagen op het moment dat er niemand thuis was en zijn zelfs nog een keer het huis ingegaan.
Uit de schriftelijke verklaringen van aangever en zijn echtgenote – die onderdeel uitmaken van het dossier –blijkt dat het handelen van de verdachten een forse inbreuk heeft gemaakt op de privacy en het veiligheidsgevoel van de bewoners. Inbraken als deze dragen daarnaast bij aan gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving en rechtvaardigen de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 4 januari 2023. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat hij tweemaal eerder onherroepelijk is veroordeeld tot gevangenisstraffen voor vermogensfeiten. Deze veroordelingen hebben de verdachte kennelijk niet weerhouden om nogmaals soortgelijke strafbare feiten te plegen.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 15 februari 2023. Daaruit volgt dat de verdachte op maatschappelijk niveau zijn zaken redelijk op orde heeft: hij heeft een gezin en beschikt over een stabiel inkomen. Aan de andere kant ziet de reclassering een delictpatroon van vermogensdelicten, waarbij een financiële drijfveer voor delictgedrag niet wordt uitgesloten. Het recidiverisico en het risico op letselschade wordt door de reclassering ingeschat als gemiddeld. De reclassering adviseert bij een veroordeling aan de verdachte op te leggen een straf zonder bijzondere voorwaarden, omdat zij geen mogelijkheden ziet om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen.
De rechtbank weegt in strafverzwarende zin mee dat de verdachte geen openheid van zaken heeft gegeven. Hij heeft zich enkel op zijn zwijgrecht beroepen en ter terechtzitting de suggestie gewekt dat één van zijn broers mogelijk de dader is. Hiermee heeft de verdachte geen verantwoordelijkheid willen nemen voor zijn handelen.
Strafmaat
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Daarin is als uitgangspunt voor een strafbaar feit als hier aan de orde een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden vermeld, indien sprake is van recidive. In dit geval acht de rechtbank strafverhogend dat sprake is geweest van een gerichte daad, waarbij een vermogen is buitgemaakt en waarvoor de verdachte geen verantwoordelijkheid heeft genomen. Daarbij komt dat de verdachte dit feit samen met een ander heeft gepleegd. Alles afwegend zal de rechtbank een hogere straf opleggen dan door de officier van justitie geëist. Zij acht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden passend en geboden met aftrek van de tijd in voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De voorlopige hechtenis

De rechtbank stelt vast dat de voorlopige hechtenis van de verdachte is geschorst tot aan de einduitspraak in eerste aanleg. Dit betekent dat de schorsing vandaag van rechtswege eindigt en dat de verdachte weer in voorlopige hechtenis zit. Gelet op de ernst van het bewezen verklaarde feit wijst de rechtbank het verzoek van de raadsman tot opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis af.

8.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 389.240,22, en te vermeerderen met de wettelijke rente.
8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat uit de bewijsmiddelen genoegzaam blijkt dat door de benadeelde partij schade is geleden. De vordering die is ingediend, roept echter bij de rechtbank zodanig veel vragen op, dat niet – op een binnen het strafproces aanvaardbare manier – is vast te stellen welke schade (nog) voor vergoeding in aanmerking komt en welke schade reeds is vergoed. De rechtbank wijst in het bijzonder op de onduidelijkheid die bestaat over de vraag welk deel van de geleden materiële schade is verzekerd en vergoed. De advocaat van de benadeelde partij heeft hierover geen duidelijkheid verschaft. Ook kan de rechtbank op basis van de beschikbare informatie niet zonder meer beoordelen in hoeverre de gestelde immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Dit alles betekent dat de behandeling van de gehele vordering een onevenredige belasting van het strafgeding betekent. De benadeelde partij zal daarom in de gehele vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter indienen.
Gelet op de omstandigheid dat voor de rechtbank vaststaat dat door de benadeelde partij op enigerlei wijze schade is geleden, zal de rechtbank bepalen dat de verdachte en de benadeelde partij ieder de eigen proceskosten dragen.
Voorwaardelijk verzoek
Gelet op het oordeel van de rechtbank om de benadeelde partij in de gehele vordering niet-ontvankelijk te verklaren, komt de rechtbank niet toe aan het door de raadsman ter terechtzitting voorwaardelijk gedane verzoek om de aangever als getuige te horen.

9.De vordering tot tenuitvoerlegging

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij vordering van 5 september 2022 gevorderd dat de bij parketnummer 20/002371-18 door het gerechtshof Den Haag op 22 januari 2021 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van drie weken ten uitvoer wordt gelegd wegens het niet-naleven van de algemene voorwaarden.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht termen aanwezig voor toewijzing van de vordering, nu uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft zich immers voor het einde van de proeftijd wederom schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
De rechtbank stelt vast dat uit het strafblad van de verdachte volgt dat (een deel van) deze voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf eerder ten uitvoer is gelegd bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 26 augustus 2022. De rechtbank zal daarom de tenuitvoerlegging gelasten, voor zover de straf niet eerder ten uitvoer is gelegd.

10.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

11. De beslissing

De rechtbank:
wijst af het verzoek tot het horen van J. Dirkzwager als getuige;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard, en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
diefstal door twee of meerdere personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (TWAALF) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen;
gelast – voor zover deze niet eerder ten uitvoer is gelegd – de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van het gerechtshof te Den Haag van 22 januari 2021, gewezen onder parketnummer 20/002371-18, te weten een gevangenisstraf voor de duur van drie weken;
wijst af het verzoek tot opheffing en schorsing van de voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, voorzitter,
mr. P. van Essen, rechter,
mr. D.L.S. Ceulen, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S.C.S. Ramlal, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 maart 2023.