ECLI:NL:RBDHA:2023:2511

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 februari 2023
Publicatiedatum
3 maart 2023
Zaaknummer
NL22.12578
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen niet-tijdig beslissen op asielaanvraag en proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 20 november 2021. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft op 14 oktober 2022 de asielaanvraag van eiser ingewilligd. Eiser heeft desondanks het beroep gehandhaafd. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank constateert dat met de inwilliging van de asielaanvraag het beroep tegen het niet-tijdig nemen van een besluit niet meer ontvankelijk is, omdat eiser geen procesbelang meer heeft.

Daarnaast heeft de rechtbank de vraag behandeld of eiser in beroep kan komen tegen de vaststelling van verweerder dat er geen bestuurlijke dwangsommen verschuldigd zijn. De Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND sluit uit dat de artikelen 4:17 tot en met 4:19 en 8:55c van de Awb van toepassing zijn op besluiten op asielaanvragen. De rechtbank oordeelt dat de uitsluiting van bestuurlijke dwangsommen niet in strijd is met het Unierecht, en dat de verweerder daarom geen dwangsommen verschuldigd is. Hierdoor ontbreekt het procesbelang voor eiser, en wordt het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

De rechtbank heeft echter wel geoordeeld dat verweerder in de proceskosten van eiser moet worden veroordeeld, vastgesteld op € 418,50, op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De rechtbank heeft de wegingsfactor 'licht' toegepast, omdat het beroep enkel betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.12578

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. I.M. van Kuilenburg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 20 november 2021.
Verweerder is niet ingegaan op het verzoek om een verweerschrift in te dienen.
Bij besluit van 14 oktober 2022 heeft verweerder de asielaanvraag van eiser ingewilligd.
Desgevraagd heeft eiser medegedeeld dat hij het beroep handhaaft.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Voor zover het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de asielaanvraag van eiser, stelt de rechtbank vast dat met de inwilliging van de asielaanvraag aan het beroep tegemoet is gekomen, zodat eiser gelet op het bepaalde in artikel 6:20, derde lid, van de Awb in zoverre geen procesbelang meer heeft.
2. De vraag ligt voor of eiser (op grond van artikel 4:19 van de Awb) in beroep kan komen tegen de vaststelling van verweerder bij de inwilliging van de asielaanvraag dat zij aan eiser geen bestuurlijke dwangsommen verschuldigd is. De Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet) sluit uit dat de artikelen 4:17 tot en met 4:19 en 8:55c van de Awb worden toegepast op besluiten op asielaanvragen. Om die reden kan verweerder aan eiser geen bestuurlijke dwangsommen verbeuren. Eiser stelt dat de Tijdelijke wet in zoverre onverbindend is wegens strijd met het Unierecht. Hierbij verwijst hij onder andere naar de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 22 april 2022. [1]
3.
Bij de beoordeling van de verenigbaarheid van de hier aan de orde gestelde regeling met het Unierecht geldt dat het buiten toepassing stellen van de bestuurlijke dwangsomregeling niet mag resulteren in voor asielaanvragen ongunstiger procedurevoorschriften dan die welke gelden voor soortgelijke situaties naar nationaal recht (gelijkwaardigheidsbeginsel). Daarnaast mag de uitoefening van het door het Unierecht verleende recht op internationale bescherming in de praktijk niet onmogelijk of uiterst moeilijk worden gemaakt (doeltreffendheidsbeginsel).
4. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad heeft bij uitspraak van 30 november 2022 [2] geoordeeld dat artikel 1 van de Tijdelijke wet, voor zover het de uitsluiting van bestuurlijke dwangsommen betreft, niet in strijd is met het doeltreffendheidsbeginsel en evenmin met het gelijkwaardigheidsbeginsel. Dit heeft tot gevolg dat verweerder geen dwangsommen verschuldigd is. Hierdoor kan eiser met het beroep niet bereiken wat hij wil, zodat het procesbelang ontbreekt.
5. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
6. Eiser heeft vanwege het niet-tijdig beslissen op zijn aanvraag beroep kunnen instellen bij de rechtbank. De rechtbank ziet daarom aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 418,50 bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,- en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van 418,50 (vierhonderdachttien euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. Kreeftmeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.ECLI:RBDHA:2022:3777.