In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 27 november 2021. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft op 3 november 2022 de asielaanvraag van eiser ingewilligd. Eiser heeft desondanks zijn beroep gehandhaafd, met de stelling dat verweerder geen bestuurlijke dwangsommen verschuldigd is. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat, nu de asielaanvraag is ingewilligd, eiser geen procesbelang meer heeft in het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Eiser heeft echter zijn beroep willen handhaven voor zover het gaat om de bestuurlijke dwangsom. De rechtbank wijst erop dat sinds 11 juli 2021 de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND van toepassing is, waardoor in asielzaken geen bestuurlijke dwangsom kan worden verbeurd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in eerdere uitspraken geoordeeld dat het uitsluiten van de mogelijkheid van een bestuurlijke dwangsom in strijd is met het Unierecht, maar in dit geval is de rechterlijke dwangsom niet aan de orde omdat verweerder al op de asielaanvraag heeft beslist.
De rechtbank concludeert dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat eiser met zijn beroep niet kan bereiken wat hij wil. Desondanks wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 418,50, omdat eiser het recht had om beroep in te stellen tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. De uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.