ECLI:NL:RBDHA:2023:2465

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 maart 2023
Publicatiedatum
2 maart 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 983
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag voor demontage bromfiets op basis van subsidieregeling Den Haag 2021

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De eiser had een aanvraag ingediend voor subsidie voor de demontage van een bromfiets op grond van de Subsidieregeling demontage dieselvoertuigen, bromfietsen en snorfietsen Den Haag 2021. De aanvraag werd afgewezen omdat eiser niet zou zijn ingeschreven in de basisregistratie personen (BRP) van de gemeente Den Haag. Echter, dit bleek onjuist te zijn. Desondanks handhaafde verweerder de afwijzing omdat de bromfiets niet vóór 10 oktober 2019 op naam van eiser stond in het kentekenregister. De bromfiets was tijdelijk op naam van de zoon van eiser gesteld, die in Amsterdam woont.

Eiser betoogde dat hij voldeed aan de strekking van de subsidieregeling, omdat de bromfiets altijd van hem was geweest en hij deze had laten demonteren om de uitstoot van schadelijke stoffen te verminderen. Hij vond het onterecht dat de subsidie was afgewezen op een administratieve grond. De rechtbank oordeelde dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat de voorwaarden van de subsidieregeling niet waren nageleefd. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat verweerder niet verplicht was de proceskosten van eiser te vergoeden. De rechtbank oordeelde dat de hardheidsclausule niet van toepassing was in dit geval, omdat de situatie van eiser niet zodanig bijzonder was dat hiervan afgeweken moest worden.

De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/983

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 maart 2023 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: J.J. Spaanbroek),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. R.A. Wassenburg).

Procesverloop

Met het besluit van 22 november 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om subsidie voor de demontage van een bromfiets afgewezen.
Met het besluit van 13 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 maart 2023 via een beeldverbinding. Daaraan namen deel eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser heeft verzocht om subsidie voor de demontage van een bromfiets op grond van de Subsidieregeling demontage dieselvoertuigen, bromfietsen en snorfietsen Den Haag 2021 (de regeling). In de regeling staat dat de subsidie uitsluitend wordt verstrekt aan een natuurlijk persoon die sinds 10 oktober 2019 staat ingeschreven in de basisregistratie personen (BRP) van de gemeente Den Haag. Ook staat in de regeling dat het vervoermiddel vóór 10 oktober 2019 in het kentekenregister van de RDW op naam van de aanvrager moet zijn gesteld. Met het primaire besluit is de aanvraag afgewezen omdat eiser niet zou zijn ingeschreven in de BRP van de gemeente Den Haag. Dat bleek niet juist te zijn.
Met het bestreden besluit is de afwijzing van de subsidieaanvraag toch gehandhaafd, omdat de bromfiets niet vóór 10 oktober 2019 op naam van eiser is gesteld in het kentekenregister. De bromfiets stond van 28 januari 2019 tot 16 september 2021 namelijk op naam van de zoon van eiser, die in Amsterdam woont. Deze zoon heeft de betaling van verzekeringspremie voor zijn rekening heeft genomen in verband met eisers financiële situatie. De bromfiets is echter altijd in Den Haag gebleven en eiser is de enige eigenaar en gebruiker. Vanaf 16 september 2021 staat de bromfiets weer op naam van eiser.
Wat vindt eiser?
2. Eiser vindt dat, nu de bromfiets altijd van hem is geweest en door hem is gebruikt in Den Haag, hij voldoet aan de strekking van de subsidieregeling. Hij heeft zijn brommer laten demonteren om de uitstoot van kwalijke stoffen te beperken waarvoor de subsidieregeling ook is bedoeld. De subsidie is slechts om een futiele administratieve reden afgewezen. Het is treurig dat hij nu zijn brommer kwijt is en niet beschikt over middelen om een andere aan te schaffen.
Juist op een geval als dit is de hardheidsclausule van toepassing.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
3. De rechtbank stelt vast dat partijen het erover eens zijn dat niet is voldaan aan voorwaarde van de subsidieregeling [1] dat de brommer vóór 10 oktober 2019 in het kentekenregister van de RDW op naam van de aanvrager moet zijn gesteld. Op grond daarvan was verweerder verplicht de aanvraag van eiser af te wijzen.
Op grond van de hardheidsclausule [2] kan verweerder in bijzondere gevallen van het bepaalde in de regeling afwijken of bepalingen buiten toepassing laten, voor zover toepassing ervan leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het feit dat eiser de brommer om financiële redenen op naam van zijn zoon heeft gezet, niet zodanig bijzonder is dat verweerder daarin aanleiding had moeten zien om toepassing te geven aan de hardheidsclausule. Dit geldt ook op het feit dat eiser zich voorafgaand aan de demontage van de bromfiets niet goed op de hoogte was van de inhoud van de subsidieregeling. Ook heeft de afwijzing van de subsidie niet zodanig ernstige gevolgen dat sprake is van een onbillijkheid van overwegende aard.
Conclusie
4. Het beroep is ongegrond. Verweerder hoeft niet de proceskosten van eiser te betalen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Leijten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie artikel 2:2, tweede lid, van de regeling
2.Zie artikel 6:1 van de regeling