ECLI:NL:RBDHA:2023:2461

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 januari 2023
Publicatiedatum
2 maart 2023
Zaaknummer
NL23.1437
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 januari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Poolse eiser. De eiser, die geen rechtmatig verblijf in Nederland had, was op 15 januari 2023 in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser had eerder in 2021 een uitzetting naar Polen ondergaan en beweerde eind juni 2022 weer in Nederland te zijn teruggekeerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zich bij zijn terugkeer niet heeft gemeld bij de Nederlandse autoriteiten, waardoor zijn vrije termijn van drie maanden niet was ingegaan. De rechtbank oordeelde dat eiser niet had aangetoond dat hij zijn verblijf in Nederland daadwerkelijk en effectief had beëindigd en dat hij illegaal in Nederland verbleef.

De rechtbank heeft de gronden van de maatregel van bewaring als feitelijk juist beoordeeld. Eiser had zich onttrokken aan het toezicht op vreemdelingen en had niet voldaan aan eerdere aanzeggingen om Nederland te verlaten. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was en dat het beroep van eiser ongegrond was. Het verzoek om schadevergoeding werd eveneens afgewezen, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.1437
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. S. Guman),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A. van de Wal).

Procesverloop

Bij besluit van 15 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 23 januari 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen mw. M. Kosicka. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Poolse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1975.
2. Bij besluit van 25 januari 2021 heeft verweerder vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft op grond van het Unierecht. Eiser is op 8 november 2021 uitgezet naar Polen. Naar zijn zeggen is hij eind juni 2022 weer in Nederland teruggekeerd. Anders dan eiser stelt, heeft hij bij zijn terugkeer in Nederland geen rechtmatig verblijf gekregen op grond van het Unierecht. Onduidelijk is wanneer eiser precies is teruggekeerd in Nederland. Ook is niet gebleken dat hij zich bij de Nederlandse autoriteiten heeft gemeld. Door deze omstandigheden is zijn vrije termijn van drie maanden niet ingegaan. Verder is niet onderbouwd dat eiser rechtmatig verblijf heeft verkregen voor een periode langer dan drie maanden. Ook heeft te gelden dat eiser niet heeft aangetoond dat hij zijn eerdere verblijf in Nederland daadwerkelijk en effectief had beëindigd. Eiser heeft namelijk niet onderbouwd dat hij in Polen op enigerlei wijze een leven heeft opgebouwd. Zijn enkele verklaring dat hij daar heeft gewerkt en bij vrienden verbleef volstaat daartoe niet. Veeleer
is gebleken dat eiser zijn verblijf in Nederland sinds eind juni 2022 op dezelfde voet weer heeft opgepakt en voortgezet. Dit alles leidt tot het oordeel dat de eiser sinds zijn terugkeer in Nederland geen rechtmatig verblijf kan ontlenen aan het Unierecht. Verweerder heeft daarom terecht het standpunt ingenomen dat eiser illegaal in Nederland verblijft en dat hij om die reden in bewaring kon worden gesteld.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Eiser betwist alle gronden die aan de maatregel ten grondslag liggen. De rechtbank is van oordeel dat de gronden genoemd onder 3b en 3c feitelijk juist zijn. Uit rechtsoverweging 2 blijkt al dat eiser zich bij terugkeer in Nederland niet heeft gemeld bij de Nederlandse autoriteiten. In die zin heeft hij zich onttrokken aan het toezicht op vreemdelingen. Ook blijkt uit rechtsoverweging 2 dat eiser geen gevolg heeft gegeven aan de aanzegging om Nederland tijdig te verlaten, als vervat in het besluit van 25 januari 2021. De gronden onder 3b en 3c kunnen het bestreden besluit al dragen. Al om die reden treft de beroepsgrond geen doel en behoeft het geschilpunt over de lichte gronden geen bespreking meer.
5. Tot slot overweegt de rechtbank dat zij ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is1 niet van oordeel is dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
6. De conclusie is dat het beroep ongegrond is. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
1. zie de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
24 januari 2023
en is openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Mr. R.J.A. Schaaf M.A.W.M. Engels
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.