In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 januari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser met Marokkaanse nationaliteit. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. C.H. van den Berg, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan hem op 16 januari 2023 de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Tijdens de zitting op 23 januari 2023 was de eiser zelf niet aanwezig, en zijn gemachtigde had zich afgemeld. De Staatssecretaris was vertegenwoordigd door mr. S. Faddach.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring op 19 januari 2023 door de verweerder was opgeheven, omdat er van meet af aan onvoldoende gronden waren voor deze maatregel. De verweerder bood de eiser een schadevergoeding aan, maar de gemachtigde van de eiser kon geen contact krijgen met hem, waardoor het beroep nog niet kon worden ingetrokken. De rechtbank oordeelde dat de eiser nog steeds belang had bij de beoordeling van zijn beroep, ondanks de opheffing van de maatregel.
De rechtbank concludeerde dat de gronden voor het bestreden besluit van meet af aan niet hebben kunnen dragen, waardoor het beroep slaagde en het bestreden besluit onrechtmatig was. De rechtbank kende de eiser een schadevergoeding toe van € 400,- en veroordeelde de verweerder in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 837,-. De proceskostenvergoeding moet worden betaald aan de rechtsbijstandsverlener, aangezien aan de eiser een toevoeging is verleend. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.