ECLI:NL:RBDHA:2023:2418

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 januari 2023
Publicatiedatum
2 maart 2023
Zaaknummer
NL22.9471
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-tijdig beslissen op aanvraag machtiging voorlopig verblijf nareizigers asiel

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 19 januari 2023, hebben eisers beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid omdat er niet tijdig was beslist op hun aanvraag voor een machtiging voorlopig verblijf voor nareizigers asiel. De rechtbank heeft vastgesteld dat op 23 juli 2022 alsnog een inwilligend besluit is genomen door de verweerder, waardoor het beroep van eisers mede gericht is tegen dit besluit. Eisers hebben verzocht om vaststelling van een bestuurlijke dwangsom en om veroordeling van verweerder in de proceskosten. De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig was, omdat partijen hiermee instemden. De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat verweerder inmiddels had beslist op de aanvraag, waardoor het beroep zijn doel had verloren. De rechtbank heeft echter wel geoordeeld dat verweerder een bestuurlijke dwangsom van € 1.442,- heeft verbeurd, omdat hij niet tijdig had beslist. Eisers hebben ook verzocht om een extra schadevergoeding, maar dit verzoek is afgewezen. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 418,50, omdat het bestreden besluit te laat was genomen. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op basis van de gemaakte kosten en de inhoud van de zaak, en heeft de hoogte van de vergoeding beperkt tot het bedrag dat in een enkele zaak zou worden toegekend. De uitspraak is openbaar gemaakt en de rechtbank heeft de beslissing op schrift gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.9471
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser 1],
[eiser 2]en
[eiser 3], eisers
V-nummers: [V Nummer 1] , [V Nummer 2] en [V Nummer 3]
(gemachtigde: mr. R.M. Boesjes), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van eisers, omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op hun aanvraag ‘machtiging voorlopig verblijf nareizigers asiel’.
Op 23 juli 2022 heeft verweerder alsnog een inwilligend besluit genomen op de aanvraag. Het beroep van eisers wordt geacht mede gericht te zijn tegen het inwilligend besluit.
Eisers willen nu nog dat de rechtbank de bestuurlijke dwangsom vaststelt en dat zij overgaat tot veroordeling van verweerder in de proceskosten. Verweerder heeft op dit verzoek gereageerd.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.1
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Dat is wat eisers hebben gedaan. Inmiddels heeft verweerder wel een besluit genomen. Verweerder heeft dus gedaan wat eisers wilden en de rechtbank hoeft dit dan ook niet meer aan verweerder op te dragen. Omdat eisers het beroep niet hebben ingetrokken, moet de rechtbank nog wel een beslissing nemen over het beroep.
3. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank zal geen uitspraak doen over de vraag
1. Op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
of eisers gelijk hadden met hun beroep. Dit is om de volgende reden. Eisers wilden met hun beroep bereiken dat verweerder zou beslissen op hun aanvraag. Omdat verweerder inmiddels heeft beslist, heeft het beroep van eisers geen zin meer. Eisers hebben daarom geen belang meer bij hun oorspronkelijke beroep (geen procesbelang).
4. Uit de processtukken blijkt dat verweerder en eisers het er over eens zijn dat verweerder een bestuurlijke dwangsom heeft verbeurd van € 1.442,- omdat hij niet op tijd heeft beslist op de aanvraag. Deze dwangsom heeft betrekking op de periode 14 april 2022 tot 26 mei 2022.
5. Eisers hebben de rechtbank verzocht te bepalen dat verweerder naast de aangeboden schadevergoeding van € 1.442,- nog een schadevergoeding betaalt van € 100,- per dag over de periode 26 mei 2022 tot 15 juni 2022. Verder hebben eisers de rechtbank laten weten dat zij bereid zijn het beroep in te trekken zodra zij het bedrag van € 1.442,- van verweerder hebben ontvangen.
6. De rechtbank overweegt dat het bedrag van € 1.442,- de maximale bestuurlijke dwangsom is. Voor zover het verzoek van eisers moet worden opgevat als een verzoek om vaststelling van een extra of een hogere bestuurlijke dwangsom, wijst de rechtbank dat verzoek af omdat er geen extra of hogere dwangsom kan worden vastgesteld. De rechtbank begrijpt overigens uit het briefverweer van 23 november 2022 dat verweerder zijn beslismedewerker heeft verzocht de verschuldigde dwangsom zo snel mogelijk te voldoen. De rechtbank gaat er van uit dat dit inmiddels is gebeurd of anders op korte termijn alsnog zal gebeuren.
Proceskostenveroordeling
7. Over de vergoeding van de proceskosten die eisers vragen, overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eisers redelijkerwijs hebben moeten maken, nu het bestreden besluit van 23 juli 2022 te laat is genomen en het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit terecht is ingesteld door eisers. De rechtbank kan een partij de proceskosten van de andere partij laten betalen (artikel 8:75 en 8:75a van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb)).
8. De rechtbank stelt de proceskosten van eisers die verweerder moet betalen vast op
€ 418,50. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 0,5).
9. Verder beschouwt de rechtbank deze zaken vanwege de inhoud als samenhangende zaken. Daarom blijft de hoogte van de vergoeding beperkt tot het bedrag dat in een zaak zou worden toegekend (artikel 3 Bpb).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen het niet-tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van
B.L. Duteweert, griffier.
19 januari 2023
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Documentcode: [Documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.